vrijdag 8 december 2023

Paul Murray, The Bee Sting (tweewerf aangevulde post)

Hamish Hamilton, z.p., 2023. Paperback, 643 blz. Genomineerd voor The Booker Prize 2023.

Nu maar eens een jonge Ierse schrijver (geb. 1975). 'k Las iets over deze roman wat me haar aan deed schaffen; weet niet meer wat; de nominatie voor de Booker Prize hielp wel mee. Maar na Austers door het leven gerijpte Baumgartner, dat maar liefst drie keer zo dun is, lijkt deze dikke pil een beetje te veel geneuzel te bevatten, wat kan komen doordat de focalisatie in het eerste deel ('Sylvias') ligt bij de ongeveer achttienjarige Cass en in het tweede bij haar iets jongere broer PJ.

De jeugd in haar algemeenheid niets te na gezegd, ben ik vaak niet erg geïnteresseerd in romans waarin haar vertegenwoordigers een grote rol krijgen toebedeeld. In dit geval speelt het hoge gehalte van realiteitsnabootsing mee; al dat platpsychologische gedub en getwijfel van die lieden dat de lezer niet wordt onthouden maar juist breed en als het ware in letterlijke citaten wordt voorgeschoteld, is niet bijster boeiend, eens te meer omdat het niet of nauwelijks over zaken van enig algemeen belang gaat. Zwijg ik nog over de vreemde neiging van sommige schrijvers om de appjes van jongeren integraal, dus met alle, in een roman sneller dan op een smartphone vervelende, stylistische eigenaardigheden van dien, in een (oh, kijk nou eens: net echt!) afwijkend font in hun romantekst op te nemen.

Des te opmerkelijker is het wanneer de vertelinstantie soms wel de ruimte neemt om een fraaie gedachte of observatie te formuleren. Bijvoorbeeld deze in het tweede deel ('Wolf's Lair'), op pagina 159, wanneer hij vertelt over de gefortuneerde Granddad Maurice, van wie PJ hooggespannen financiële verwachtingen heeft:

He [= Granddad] twinkles down at him like God, infinitely able to do everything except understand what you need from him.

In mijn paperback pakt deze levensechte ironie prachtig uit door een wonderbaarlijk toevallig en fraai enjambement: de zetregel eindigt met everything! Maar deze wijsheid valt geheel uit de toon van het ervoor geschetste intellectuele portret van PJ, die nauwelijks in staat is het gehele Ave Maria te reciteren en helemaal niet weet wat het te beduiden heeft.

Het derde deel ('The Widow Bride') heeft Imelda als focalisatrice, de moeder van Cass en PJ. Maarrr... het is Imelda als jonge meid; we geraken dus van de jongensregen in de meidendrup. Plus dat het haar vooral te doen is om de aandacht van haar eerste grote liefde, Frank, een op lokaal niveau legendarisch football-talent dat moreel geen maat weet te houden en ontspoort. Daarbij komen er heel wat wedstrijdverslagen langs in dit deel; niet helemaal mijn kopje thee.

Opeens kent de tekst geen interpunctie meer. Wel hoofdletters aan het begin van iedere zin en ook verder zijn de zinnen nog steeds gewoon gestructureerd. Het is me een raadsel wat de auteur hiertoe bezield heeft. En dat wordt nog onduidelijker als er een vraagteken opduikt, al na een pagina, en verderop staan er nog meer; na zestien bladzijden verschijnen er ook uitroeptekens. Bizarre inconsequentie, lijkt me bij een onbegrijpelijke typografische stilering van de zinnen.

Ik heb nog steeds een kleine vierhonderd bladzijden te gaan (het lezen schiet niet op); er is nog ruimte voor de ver- of opwekking van mijn fascinatie. Daarna zou ik alsnog de winnaar van The Booker Prize 2023 kunnen lezen; maar ik vond inmiddels ook Douglas Stewarts Mungo in de Nederlandse vertaling (2022) gratis in een boekenkastje hier in de stad.

Inmiddels is het 19 december geworden en ik ben op pagina 288; nog zo'n 350 te gaan, dus. Het duurt nog 44 bladzijden voor het vierde deel ('The Clearing') begint. Ik vind het erg sneu dat Frank door een blind toeval is verongelukt en opmerkelijk dat zijn oudere broer dan maar trouwt met Imelda die inmiddels nog zwanger is ook. Maar het schiet niet op; het duurt en het duurt maar; en dan met die gekke zinnen. Had de vertelinstantie de regie maar duidelijker in handen en zelf het woord genomen, niet namens die anderen, en veel meer mooie zinnen genoteerd, en het mes in het burgerlijk gedelibereer gezet en even met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis gewandeld tot een punt waar die interessant wordt; als die dat nog wordt. Ik zal het je niet gaan kunnen vertellen.

[werd al een beetje, en toen nog een ietsje verder, maar wordt nu niet meer vervolgd]

woensdag 15 november 2023

Paul Auster, Baumgartner

 

A Novel. Faber & Faber, London, 2023. Gelijmde hardback met stofomslag. 202 blz. op de kop af: de eerste pagina heeft nummer 1, de laatste 202.

Niet eerder las ik een roman van Auster. Het is niet irreëel dat het zijn laatste zal zijn; niet de laatste die ik van hem zal lezen, maar helaas waarschijnlijk wel de laatste die hij geschreven zal hebben. De kennismaking kon evenwel niet beter zijn, want dit is me toch een goed geschreven boek. Wat een opbouw, wat een denderende zinnen; wat een mooi onderscheid in stijl tussen hoofdpersoon Baumgartner annex de vertelinstantie en bijvoorbeeld Anna Blume, de echtgenote van Sy Baumgartner, sommige van wier teksten geciteerd worden door Sy (kort voor Seymour). De zinnen kunnen lang en zelfs heel lang zijn, maar ze zijn altijd heel helder en begrijpelijk. Ik heb geen fijnmazig stilistisch schepnetje door de tekst gehaald, maar ik denk voor de vuist weg dat er mooie voorbeelden in zitten van de Senecaanse kuiergang.

Wat een absurde (in de Camusiaanse zin) en ontroerende tragiek in hun levensverhaal, of in deze verhalen, ook waar het over nog weer andere personages gaat. Deze roman gaat over minimaal vijf ontwikkelingsfasen in het leven van Baumgartner vanaf tien jaar na de plotse en volkomen onverwachte dood van zijn vrouw, met wie hij zo'n veertig jaar getrouwd was; zij was toen 58 toen ze stierf, hij 60; zij redacteur, vertaler en dichter, hij universitair fenomenoloog. Daarnaast, daarbij en daaromheen zijn er allerlei achtergrondverhalen, ingelaste teksten van zowel Anna als Sy, en ook nog zijpaden, waarvan sommige naar Baumgartners land van herkomst en de wereld van zijn voorouders voeren.

In zijn recensie suggereert Daan Stoffelsen terecht dat deze roman stof bevat voor meerdere volwaardige romans die Auster in Baumgartner als het ware alleen maar aanraakt en aanreikt, er de aanzetten van geeft. Toch is de roman als geheel niet onvoltooid of onvolledig, ook niet kunstmatig episodisch. Het web van alle erin vervatte verhalen raakt aan de centrale tragedie, namelijk dat Baumgartner zich na de dood van Anne hooguit nog maar de romp van een mens voelt, dat hij als het ware geamputeerd is, en dat hij zijn fantoomledematen nog voelt en de fantoompijn dagelijks als reëel ervaart. '[W]at Auster voor elkaar krijgt, [is] een phantom literature syndrome te noemen [...]: je hebt [als lezer] het gevoel dat er iets afgesneden is, en je bent gedwongen te leven met dat gemis.'

Stoffelsens kwalificatie 'geniaal' neem ik graag over. Zelden las ik een zo korte roman die tegelijk inhoudelijk zo intens en vol en volledig is. Na elk van de eerste vier hoofdstukken begint er schijnbaar een volgende roman, en daarbinnen zijn weer verschillende sub-plots te onderscheiden, alle even 'rudimentair' als de hele roman zelf, en even rijk. Het slot van de roman, is er eigenlijk geen; dat kon ook niet anders, in dit geval. Het suggereert het eind van Baumgartner, maar het staat er niet. 

Ik laat me niet foppen. Herlezen staat de lezer vrij.




zaterdag 11 november 2023

Kate Briggs, The Long Form

Fitzcarraldo Editions, London 2023. Paperback met flappen, gebrocheerd, 457 blz, exclusief Sources,  Acknowledgements en een samenvatting van de afbeeldingen.

Op 24 november 2022, lees ik in mijn papieren leeslogboek, ben ik voor de tweede maal in mijn leven, vol goede moed, en met groeiende bewondering nu ook, begonnen aan De man zonder eigenschappen van Robert Musil; 1344 dunne bladzijden vol feilloze zinnen. Ongeveer een maand later was ik nog maar gevorderd tot bladzijde 181, wat onder andere verklaard kan worden door het gegeven dat ik in de tussentijd ook 'Het veer' van Nijhoff grondig herlas plus vijf andere gedichten uit het interbellum, het eerste hoofdstuk van Van Bruggens Eva en heel Bordewijks Knorrende beesten (in de gedigitaliseerde tijdschriftuitgave van De gemeenschap) en verder Fabias' Habitat, De geruchten van Claus, Geen gewoon Indisch meisje van Bloem en nog meer werken van de leeslijst Moderne Tijd, omdat ik toen nog het door de Sol Iustitiae aangejaagde zweet mijns aanschijns zwoegde voor het dagelijks brood op de plank, en Vroege werken van Postma, louter voor mijn eigen plezier.

Onderwijl las ik dus in Musil verder, tot pagina 208, maar daarnaast nog Is dit alles? van Postma, Vertel het iemand van Lamrabet en Stargate van Rishoi (met een streepje door de o, maar dat ben ik kwijtgeraakt tussen de toetsen van m'n nieuwe laptop) (oh, wacht... toch, hier: ø), De beesten van Wilbrink, De Mitsukoshi troostbaby Company van Hulst, Lessons van McEwan (waar ik echt geen splinter plezier aan heb beleefd en dat ik dus niet uit las) en de Nieuwe Gids-bloemlezing Een pic-nic in proza, die er debet aan waren dat ik op 9 maart 2023 slechts tot pagina 226 van die loodzware Musil was gekomen.

Sindsdien, toen ik een Bronwasser las, en een Jones, en werk van Fallada, Spit, nog een Bronwasser, Zeh und Urban, Adichi, Smith, Longinus, Gerbrandy, Sarr, Adilow, Gerbrandy (herlezing), Anker (herlezing), Tergit, Wynia, Tergit (weer, maar dan in vertaling), een kleintje Zeh, Norbury, nog een Gerbrandy (en die meerdere keren), weer een Zehtje, een Seethaler, Travnicek, Helle (onvolledig), Koopman (herlezing), Camus, Bennet, Schinkel, Loveling (heel erg onvolledig), ruim 1000 gedichten van evenzoveel dichters, Bennet (dezelfde maar dan in vertaling), Wieringa (twee maal achtereen), Heaney (twee kleine bloemlezingen met vertalingen) en een artikel van Joosten, dacht ik nog wel aan de voortzetting van de lectuur van Musil, maar die moest het toch afleggen tegen al deze andere werken van anderen. En ook Briggs kwam ertussendoor (als ik nog mag geloven dat ik Musil weer opneem), en zij won het aanvankelijk niet van Wieringa en Heaney maar daarna pakte ik The Long Form weer op om het niet meer weg te leggen tot het uit was (alleen dat artikel van Joosten kon ertussendoor), ervan afgezien dat ik in geval van weinig licht op de e-lezer parallel de vertaling van Julia (2023) van Newman lees).

Ik kocht de roman op het eerste gezicht. Vanwege de mooie uitvoering en het forse maar toch handzame gewicht en dito formaat (het is een kloeke blauwe klinker). En de opmerkelijke aanprijzing achterop: 'A beautifully written book about the art of reading, of criticism, and surviving through the strangest yet most normal of times.' En de wonderschone typografie. Het boek is gezet uit de op zich niet spectaculaire, eerder klassieke, Bembo-achtige Fitzcarraldo en heeft een mooie blad- en zetspiegel. Ter illustratie een niet-representatieve foto, in zoverre dat het boek vooral bestaat uit korte(re) hoofdstukken en andere passages, afgegrensd met witregels; ook de lengte der hoofdstukken is weinig regelmatig, wat het lezen van deze roman-met-essayistische inlassen of uitweidingen tot een fysieke of bewuste ervaring maakt:

Alleen zijn de paginanummers wat mij betreft nèt iets te groot. Dat het boek daarnaast het ergste hoerenjong bevat dat ik in jaren zag, 


neem ik graag op de koop toe. Sterker: ook dit werkt er volgens mij aan mee dat het boek zich voortdurend opdringt aan je bewustheid als lezer, aan je bewustzijn van je lezersrol. Dat mag ook wel, want het beschrijft de ervaringen en gedachtenkronkels van Helen, een jonge moeder, gedurende een dag  dan kunnen 457 bladzijden er wel eens veel zijn. Ik denk trouwens dat het niet al te ver gezocht is heel de roman een complexe stream of consciousness te noemen, maar dan wel een met ook een stevige auctoriale vertelinstantie aan het stuur. En nee, Ulysses noch Ulyxes las ik, hoe lang dat ook is (of: juist daarom, in combinatie met nog een paar je ne sais quoi's).

Ik kocht The Long Form trouwens ook omdat de titel me aansprak: lang geleden hield ik me gedurende enige tijd onledig met de reflectie op lange, epische, min of meer verhalende, neerlandofone gedichten. Misschien mislas ik zelfs twee letters van het laatste woord en dacht ik even dat het boek handelde over The Long Poem. De lengte, de duur van een verhaal of vertelling, de spatio-temporele grandeur ervan met andere woorden, doet iets met (een auteur en) een tekst, net als met de, of in ieder geval met deze als lezer, al weet ik nog niet precies wat; en ook 'ongeveer' weet ik het niet. Natuurlijk zegt lengte c.q. omvang alleen niet alles. Je hoeft Het bureau van Voskuil maar op te slaan, en je weet wat ik bedoel, tenminste, als we een gedeelde literatuuropvatting hebben; zie ook het proza van wijlen Te Gussinklo; of het ongeremde geëmmer van de latere Van der Heijden. Maar Minke Douwes, van haar zou ik de nieuwe roman wel eens binnenkort kunnen gaan lezen; ik heb mooie herinneringen aan Weg (2009).

Briggs' met essayistische stukken en non-figuratieve afbeeldingen doorspekte roman vertelt op een tastende, naar de juiste verwoording zoekende, welhaast mindfulness-achtig te noemen wijze niet alleen over de eenvoudige, alledaagse (om precies te zijn: eendaagse) bezigheden en gedachtenspinsels van Helen met haar pasgeboren baby Rose, maar reflecteert ook op de roman (in het algemeen), mede aan de hand van wat Helen kan lezen in de, naar ik nu heb geleerd, eveneens deels literair-essayistische roman die ze eerder had besteld en waarvan de bezorging nu de huiselijke rust van de jonge moeder en het kind komt verstoren, Henry Fieldings The History of Tom Jones, a Foundling (1749), een van de eerste Engelse literaire werken die 'romans' worden genoemd. Bovendien is Helen (of toch de vertelinstantie?) zo goed geïnformeerd over wat E.M. Forster in Aspects of the Novel (1927) over de roman en de tijd te melden had, dat ze zich voor kan stellen met baby en al een lezing van deze romancier, essayist en criticus bij te wonen; ook wat veel andere literatuurtheoretici daarover te berde brachten, is haar niet ontgaan  en niet voor niets bevat het boek een lijst van 'Sources' die maar liefst zestien bladzijden beslaat. Helens gedachten hierover dragen (wederom) bij aan des lezers dubbele ervaring van enerzijds het lezen over de op het oog triviale gebeurtenissen in deze roman en anderzijds het lezen en denken over de roman als roman, als literaire vorm.

Briggs weet het een stevig te vervlechten en te verrijken met het ander. Sterker: doordat je het boek soms weg moet leggen (een mens moet boodschappen doen, eten en slapen, minstens) wordt je eigen dagelijkse c.q. alledaagse gedrag betrokken bij, want gelijkend op, de overwegingen van Helen met betrekking tot haar leven met Rosa en Tom Jones. De lectuur van deze roman wordt zo tot een bijzondere gebeurtenis, een evenement.

donderdag 12 oktober 2023

Tommy Wieringa, Nirwana

 

Roman. E-boek. De Bezige Bij, Amsterdam 2023.

Mijn experiment om twee boeken tegelijkertijd, nou ja: in afwisseling, te lezen leek te slagen toen ik bezig was aan twee niet-doorsnee-romans met een uitermate trage verteltrant; de Nederlandse vertaling van een e-book waarvan ik de Engelse versie al gelezen had voor in bed (als het aan de andere kant van het ledikant nog duister moet zijn) en een Engelse paperback voor overdag. Maar toen ik dat e-book uit had, drong zich toch echt onafwendbaar Nirwana aan mijn belangstelling op, en na lezing van een digitale preview (pluspunt van het e-boek) wist ik het zeker: kopen, opslaan en lezen. Ik had wel weer zin in een stevige vertelling met vaart en Schwung, potige zinnen, een brede blik en een grote thematische greep, tot ver buiten de pluizige grens van het naveltje van (het narratologische alter ego van) een auteur. Kortom: ik heb die paperback geparkeerd op de stapel nog te lezen boeken want Nirwana wilde me niet loslaten. En ik wilde Nirwana niet wegleggen.

Nirwana is groot en Nirwana is groots, en ik noem er hier maar een enkel aspect van. Het verhaal beslaat het leven van (vooral de mannelijke lijn in) drie generaties Adema's en daarmee ongeveer anderhalve eeuw van Noordwest-Europese wereldgeschiedenis, al was het maar doordat de grootvader van de hoofdpersoon een donkerbruin tot inktzwart verleden in de twintigste eeuw heeft en verder doordat onder alles wat er gebeurt in deze roman de zucht naar verbranding onafwendbaar voortwoedt, verbranding die 'nodig' is om te kunnen produceren wat de mensen denken te willen bezitten. Even een citaat ter verduidelijking:

Door de vuurmachine, zoals de door Watt verbeterde stoommachine aanvankelijk wordt genoemd, wordt verbranding het centrale gegeven van alles wat de mens onderneemt en produceert, op een schaal die niemand ooit voor mogelijk heeft gehouden.

Dat denkt Hugo Adema, de hoofdpersoon, kleinzoon van een gigant in de naoorlogse offshore met een nazi-verleden, gevierd kunstschilder maar aan het begin van de roman in de verf vastgelopen door het plotse vertrek van zijn muze en geliefde.

Hugo wordt op het spoor van het onderzoek naar het duistere verleden van zijn grootvader gezet via een toevallige ontmoeting met een schrijver die zich in het NIOD voorbereidt op het schrijven van een roman door de gangen van de oude Adema na te gaan. Die schrijver heet Tommy Wieringa en het grappige is dat Hugo hem uiteindelijk voor is met zijn eigen onderzoek en doordat hij de oorlogsdagboeken van zijn grootvader in bezit krijgt, waarvan hij Wieringa, met wie hij een pleegmoeder gemeen blijkt te hebben, niet op de hoogte brengt. Deze cameo is een luchtigheidje in de overigens serieuze en –ondanks alle racing green Jaguars, lichtgrijze Range Rovers, tweede huizen op Ibiza en in champagne gedrenkte vernissages  – zwaarwichtige roman die een scherp mes steekt in de oeroude wortels van de actuele problematiek van grenzeloze wil tot materiële en economische groei en de daaraan verbonden al even zinloze uitputting van de natuurlijke en menselijke bronnen.

Wieringa heeft zich blijkens de toegevoegde bronnenlijst grondig gedocumenteerd (net zoals zijn fictieve alter ego) en heeft al met al een zeer leerzame, zowel historische als actuele roman weten te schrijven, een onthutsend boek ook, door alle gegevens die zijn onderzoek opleverde samen te voegen in een fictioneel verhaal waar visie en overtuiging uit spreken. De niet-fictionele geschiedenis van schaamteloze kapitalistische uitbuiting strekt zich natuurlijk nog verder uit dan over drie generaties; te vrezen valt dat ook Nirwana hier geen einde aan weet te maken. Misschien de doem die hangt boven alle kunst, als je uit het oog verliest dat ook kunst tot inzicht en bewustwording kan leiden. Hugo Adema weet in ieder geval zijn persoonlijke geschiedenis te purgeren door met zijn nieuwe schilderwerken op imposante wijze wraak te nemen op zijn huichelachtige familie en zich vervolgens in strenge ascese weg te cijferen zonder nog iemand of de aarde tot last te zijn. Dat ging niet zonder slag of stoot; in het motto staat: 'als de vuren van hebzucht, haat en waan zijn geblust, is de geest vrij om op volle kracht te werken.'

De ironie van de geschiedenis wil dat Hugo zelf eerst slachtoffer moest worden van een kunstzinnige 'zuivering', zo niet wraakneming. Ik bedoel maar: deze roman is boordevol. 


donderdag 21 september 2023

Robert Anker, Volledig onstemde piano (II)

Amsterdam, Querido 1994. Paperback, 200 bladzijden. Foto omslag: Robert Anker.

Van dit boek kom ik maar niet los. Steeds weer, met onregelmatige tussenpozen, lees ik het; steeds weer gaat zo'n lectuur in het begin gepaard met het aanbrengen van marginalia (streepjes, uitroep- en vraagtekens, smiley's, verwijzingen naar andere pagina's en/of werken van Anker en/of anderen) en onderstrepingen in de tekst (een primitieve vorm van frequentieonderzoek om thema's en motieven te markeren; dat mislukt steeds, zodat ik eigenlijk beter maar een digitaal exemplaar erbij zou moeten kopen). In de loop van iedere lectuur komt de klad weer in die marginalia, als ik dat zo mag zeggen, een klad die daarna weer verdwijnt, waardoor de marges toch weer voller raken. En nog heb ik het boek niet onder de knie maar het houdt het mij geboeid. Waarschijnlijk wil ik het niet eens 'volledig' 'begrijpen' (wat dat ook is, tenzij een late nawee van een gedegen, klassiek ergocentrische vorming) – liever blijf ik in dit boek ronddolen, instemmend knikkend, verbaasd opkijkend, getergd referenties nagaand en opnieuw een beetje verdwalend. Iedere lectuur is desniettegenstaande of juist daardoor als een thuiskomen in een mij vreemde maar toch zeer bekende wereld.

De verhalen in deze bundel (of zijn het de hoofdstukken van een roman) heten achtereenvolgens 'In Kostverloren', 'Met stekende milt', 'Raak Röder', 'Wilde beelden', 'De taper getapet' en 'Juju of de terugtocht'.

De titels hebben samen 'iets' ronds, althans de eerste en de laatste kunnen op elkaar aansluiten: wie de trap afgaat, kan ook weer terugkeren en de trap weer opgaan (kata- en anabasis, als het ware). En jawel: het eerste verhaal speelt zich af in een bovenwoning waar ingebroken wordt en in de achtertuin waarvan een grote boom staat; in het laatste woont iemand in een boom die uitziet op een woning met balkon op driehoog. Helemaal aansluiten is dat natuurlijk niet. In meerdere verhalen wordt er ergens in de omgeving geheid, is er een bouwterrein plus -keet, waar materiaal wordt gestolen dat weer terug te vinden is in een kraakpand dat 'Kostverloren' heet (de stekende milt is van de bewaker van het terrein, die even niet oplette) en waar iemand woont die geluidsopnamen van de werkelijkheid maakt. En op meer dan één plek wordt een merel gesignaleerd, komt er een hoog, want onbeladen, binnenvaartschip door de stad gevaren, loopt er iemand met een autostuur rond als na een crash. En een meisje in een Schots geruite rok. In bijna elk verhaal komt een tram voor. Halfzware shag, maar ook Gauloises.

In Tirade 33 (1989) nr. 321 (maart-april) verscheen, onder gelijke titel, de voorpublicatie van 'Trap af'. 'In Kostverloren' verscheen onder de titel 'Kostverloren' in Tirade 33 (1989), nr. 322 (mei-juni) en is, in de woorden van Anker, een bewerking, uitbreiding of 'prozaïsering' van het gedicht 'Gerold' uit Nieuwe veters (1987). 'Met stekende milt' (onder de titel 'Voor het hek' in Tirade 34 (1990) voorgepubliceerd) is de proza-bewerking van het gedicht 'Voor het hek' uit Nieuwe veters. De slotzin van het gedicht is letterlijk overgenomen in het verhaal; het is een (wanhopige, althans ambivalente) uitroep van de bewaker: 'Laat mij niet staan, ik ben er niet, ik kan niet met je mee.'


dinsdag 19 september 2023

Willem Schinkel, Pandemocratie

Leesmagazijn, [Amsterdam], 2021. Editie Leesmagazijn, paperback (ik las een exemplaar in een stevige en geplastificeerde bibliotheekband), gebrocheerd; 266 pagina's, inclusief  voetnoten met voornamelijk bronvermeldingen.

De auteur van dit boek is, zo zegt de tekst op het achterplat, 'socioloog en filosoof, en hoogleraar sociale theorie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.' Die status verloochent hij niet in dit boek, dat een vijfdelig essay is, of vijf samenhangende en op elkaar aansluitende essays bevat, en NUR-code 735 heeft; het valt dus onder de sociale filosofie. Ik lees niet vaak dit soort boeken, maar er was hierin iets wat me meteen aantrok toen ik het zag liggen in de bibliotheek Rozet in Arnhem. Misschien was het, naast de fysieke gestalte (in combinatie met mijn zwak voor rode accenten in typografie), de eerste zin van de tekst achterop: 'We worden ziek van kapitalisme.'

Die stelling achterop een boek over de coronapandemie maakte me waarschijnlijk nieuwsgierig, niet alleen omdat er een subtiel taalspel in zit. Ik kende de auteur niet, ik had geen enkele recensie van het boek gezien of gelezen; daar lag het dus niet aan. Maar wel aan de eveneens achterop genoteerde analyse dat '[a]gribusiness en bio-industrie leiden tot ontbossing en de verzwakking van immunologische barrières in dieren en ecologieën, waardoor vaker levensbedreigende virussen vrijkomen.' Zo eenvoudig moet het inderdaad zijn: de kapitalistische 'planetaire plundering' leidt tot een verschraling van de ecologie die op zijn beurt een bestaansvoorwaarde is voor pandemieën. Covid dook niet uit het niets op, laat staan opeens en onverwacht. En als je het niet gelooft of nog niet zeker weet, lees dan Pandemocratie.

Zelden las ik zo'n fundamentele, radicale, diep gravende, grondig onderbouwde, veel tot alles omvattende analyse van de huidige staat van de ziekmakende Nederlandse economische politiek en politieke economie. Daar komt bij dat Schinkel werkt van uit een helder standpunt, een stevige theorie: het pandemocratisch ecosocialisme. Het boek is een pleidooi voor dat standpunt; de coronapandemie is een exemplarische uitwas van het kapitalisme aan de hand waarvan Schinkel zijn standpunt kan demonstreren. Dat tweesnijdend zwaard van een algemene theorie en de symptomatische actuele casus draagt bij aan de overtuigende kracht van deze tekst. Schinkel gaat nergens ad hoc te werk, verliest zich niet in details en vervliegt niet in abstracties; steeds legt hij sterke verbindingen tussen detail en abstractie en tussen de uiteenlopende aspecten van politiek, economie en pandemie die hij aanwijst, bespreekt, analyseert en van commentaar voorziet. Het 'pan' uit de titel is ook een karakteristiek van zijn betoog.

Pandemocratie viel bij mij mede in goede aarde doordat ik even voor ik het las, me als buitenstaander en leek had verdiept in het proefschrift van Marieke Meesters, Posthumanist participation: Beyond extractivism in the Dutch Wadden Sea Area (Wageningen 2023). Het voor mij nieuwe concept 'extractivisme' kwam ik bij Schinkel weer tegen, zij het slechts twee maal; hij heeft het veel vaker over planetaire plundering, wat naar mijn idee wel ongeveer op hetzelfde neerkomt, maar in een proefschrift schrijf je zoiets niet, in een essay kan dat veel makkelijker; bovendien zou Meesters met de extrapolatie van het Waddengebied naar de gehele Aarde de strikte kaders van haar studie te buiten zijn gegaan.

Pandemocratie is, wederom volgens de achterplattekst, 'de democratisering van de Aarde als geheel (pan). Pandemocratie betekent een politieke én een economische democratisering, waarin bovendien de dieren, de bossen, en de oceaan vertegenwoordigd zijn.' Meesters bepleit in haar dissertatie een nieuwe wijze van grondstoffenbeheer, de posthumanistische participatie, die uitgaat van de premisse dat bestaande extractivistische regimes zich zij aan zij met het humanisme hebben ontwikkeld en alleen maar gedijen door diegenen uit te buiten die de facto buiten het domein van de humanistische mens vallen. De inclusiviteit die Meesters voorstaat, strookt mijns inziens geheel met het 'pan' van Schinkel, ook al onderzocht zij niet corona in Nederland maar zoutwinning in Friesland en zeekustverontreiniging op Ameland (haar onderzoek heeft weldegelijk veel ruimere implicaties).

Pandemocratie is duidelijk geen dissertatie (al doet Schinkels in 401 voetnoten verstopte literatuurlijst nauwelijks onder voor die van Meesters), maar een op een groot publiek gericht pleidooi. Hij hamert zijn boodschap er, conform de genre-eisen, stevig bij de lezer in, onder andere door centrale stellingen en formuleringen vaak te herhalen. Daarnaast is Swinkels tekst in mijn optiek aantrekkelijk doordat hij regelmatig woorden met wortel en al uit een brontekst trekt, er de conventionele semantische klei stevig van afschudt en er de oude betekenis aan teruggeeft op een wijze die meteen een ideologische kritiek inhoudt. Zo refereert hij aan Rutte die de van Nederlanders de bereidheid vroeg om 'offers' te brengen in het kader van de coronabestrijding, en vraagt zich dan af aan welke godheid die offers geschonken zouden worden, en of die offers wellicht vooral slachtoffers zouden zijn, met andere woorden: doden, ook wel neerbuigend 'dor hout' genoemd. Het woord 'levensmiddelen' geeft hij de oorspronkelijke, sterke betekenis terug door er een koppelteken in te zetten: levens-middelen. Van daaruit is het een klein stapje om duidelijk te maken dat er een dringende behoefte aan decommodificatie van sommige middelen, omdat je met iets als de essentialia des levens niet moet handelen, ze niet moet inzetten om er kapitaal mee te vergaren. Ook het knuffelwoord van de toenmalige regering ontkomt niet aan een kritische blik: 'groepsimmuniteit' heeft als Engelse pendant 'herd immunity' en 'herd' betekent 'kudde' en een kudde heeft geen medezeggenschap met betrekking tot wat de herder wenst (dit is mijn parafrase achteraf, omdat ik geen aantekeningen kon maken in het bibliotheekboek en er ook geen kladblok naast had toen ik las). 

Maar terwijl ik heus wel wat kan hebben op het vlak van de woord- en zinscomplexiteit, weet Schinkel deze lezer toch regelmatig met combinaties van abstracte nominale en adverbiale composita in meerdere regels overspannende tangconstructies in de gordijnen te jagen. Het gebruik van deze stijlmiddelen is zowel verklaarbaar in het licht van de complexiteit van de kwesties die hij uit wil leggen als in dat van het 'pan' dat hij wil demonstreren, maar een tikkie meer redactie zou het bereik hebben kunnen vergroten van zijn desalniettemin serieus prikkelende boek.


zondag 27 augustus 2023

Cornelia Travnicek, Chucks

Roman. 8. Auflage. btb, München, 2014 (oorspr. 2012). Pocket, 187 blz. 

Aangeschaft in Wenen, bij bar-boekhandel Phil in de Gumpendorfer Straße 10-12, op aanraden van een Wener (die boekhandel dan, die inderdaad heel rijk is aan keus; en er is koffie, en meer).

In Wenen speelt deze debuutroman zich ook af. Leuk, als je er net bent geweest en je je dus en beetje een voorstelling kunt maken van de locaties (maar nodig is dat niet). Het is een echte stadsroman, met aandacht ook voor de nachtzijde (letterlijk en figuurlijk). En een gelauwerd debuut. En in 2015 al verfilmd. En een coming of age-roman. En een ik-vertelling. De (anti-)heldin is begin-twintig en is niet gevrijwaard van de tegenslagen des levens. Broer dood door kanker; ouders gescheiden; zij, Mae, weg van huis, leeft op straat in wat in alle recensies een punk scene wordt genoemd; straatboezemvriendin verdwijnt uit beeld; Jakob de luchtkastelenarchitect komt in beeld, en verdwijnt; taakstraf wegens geweldsdelict; verzorgster in een aids-huis, verliefd op met hiv besmette Paul, die na een tijdje doodgaat; maar Mae heeft een collectie reliekjes in Tupperware-bakjes van hem.

Excuses voor deze block spoiler. Maar niet getreurd: je kunt zelf nog genoeg puzzelen want al die verhaaldraden lopen helemaal door elkaar en worden fragmentarisch en sprongsgewijs verteld. De hoofdstukken (ik weet niet hoeveel) hebben alle een (tweeledige) titel die doet denken aan het ouderwetse avonturen, om niet te zeggen schelmenroman, zoals: 'Von Miteinanderschlafen und wozu Tupperware gut ist'. Alleen het eerste hoofdstuk heeft een andersoortige titel: 'Vom Ende'.

Travnicek is op allerlei terreinen actief (romans, verhalen, lyriek, kinder- en jeugdliteratuur; is ook nog vertaalster uit het Chinees) en toont op haar website een waslijst Stipendien und Auszeichnungen. Maar Chucks vind ik gewoon een aardige, actuele adolescentenroman waarvan er meer dan twaalf in een dozijn gaan, vooral omdat haar stijl soms wel wat fladdert maar nooit werkelijk met imponerende slagen van de grond komt.



Piet Gerbrandy, Niet zonder geritsel

Met tekeningen van Anne van Herreweghen. P, Leuven 2022. Paperback met flappen, gebrocheerd, 61 pagina's 130 grams Alto Creme, gezet in Chaparral Pro.

Een prachtige, ruim opgezette uitgave, met mooie tekeningen, elke met een rood detail. Toen ik het boek zag liggen, het materiële object, met inbegrip van de connotaties van de auteur en de uitgeverij, was ik meteen verkocht. Waarom doet men dat trouwens niet vaker: ouderwets zwart zetwerk  in dit geval helaas alleen de titelpagina ─ mengen met rood; met blauw kan ook (Kouwenaar, Totaal witte kamer), of zelfs oranje (idem, een geur van verbrande veren, allebei bij Querido). 'Verkocht' is overigens niet het juiste woord: ik zag het boek liggen in de bibliotheek. Later heb ik het gekocht, want ik wil het op m'n gemak kunnen her- en herlezen; het prachtige boek arriveerde per post uit Leuven.

In de 'Verantwoording' noemt de dichter zijn titelloze teksten 'sonnetten'. Ik had zelf niet opgemerkt dat het sonnetten waren, en de voorflaptekst spreekt van 'deze sonnetten, als we ze zo mogen noemen', maar inderdaad: ze zijn goed te zien als op hun wijze vormvaste variaties op die oeroude vorm.

Het sextet is hier als het ware opengebarsten en staat deels voor, deels na het octaaf, dat opgebouwd is uit vier disticha. De terzetten bestaan niet uit strakke, metrische versregels van gelijke lengte, maar uit drie metrisch gestructureerde, niet-uitgevulde (zet)regels, oftewel: proza, als ik het zo oneerbiedig zeggen mag. Pas later realiseerde ik me dat ieder terzet uit een volledige volzin bestaat.

De terzetten zijn meest beschrijvend of betogend van aard en handelen vaak over, reflecteren kritisch op (een aspect van) de mens (in het algemeen) in relatie tot zijn (m/v/x) leefomgeving. Daarmee heeft deze bundel een thematische relatie met Gerbrandy's een jaar later verschenen lijflied voor de ziel, Niets dan dit (2023). Een andere overeenkomst is dat er een paar eeuwen aan menselijke (beschavings-) evolutie in zijn verwerkt.

Anders dan de terzetten, zijn de octaven ronduit lyrisch, zoals het een klassiek sonnet betaamt, als we überhaupt al weten wat een klassiek sonnet is. De oorspronkelijke, zowel formele als inhoudelijke ambivalentie van het sonnet, de verdeling in twee ongelijke 'helften', heeft Gerbrandy, classicus, erudiet en als zodanig niet wars van referenties aan historische teksten en andere fenomenen, gehandhaafd.

Dat vleugje commentaar in of bij zijn gedichten is bekend uit (al?) zijn eerdere dichtbundels, vaak in voetregels of/en annotaties achterin. Nu is het in de gedichten geïntegreerd, vooral in de openende en afsluitende terzetten, hoewel er natuurlijk ruimte voor de lezer is om, tegen de indicatie van de dichter in, die in- en uitleidende regels te zien als 'slechts' de omlijsting van het 'eigenlijke' gedicht.

Hoewel heel serieus qua onderwerp en weloverwogen wat formulering betreft, zijn de gedichten tegelijk toch luchtig van toon. Een willekeurig openingsterzet (p. 15) kan dit wellicht illustreren:

De stelling als zou men nooit te oud zijn om ingewortelde patronen af te leren en verse inzichten op te doen is niet zozeer aantrekkelijk omdat ze waar is als wel omdat ze tot vlak voor het einde ruimte biedt aan hoop.

Dat 'hymenoptera' de officiële benaming is voor vliesvleugelen, moest ik zelf opzoeken. Het woord (in het laatste terzet op pagina 49) lijkt me tekenend voor de ironie waarmee Gerbrandy zijn gewichtige woorden steeds weet te verlichten:

Evolutionair geschoolde antropologen kijken er niet van op dat mensen van jongs af aan voorbestemd lijken te gruwen van achtvoetige wezens die slijmen webben bouwen om zachtmoedige hymenoptera te verschalken.

Pas nadat ik onder ogen had gezien dat deze teksten sonnetten zijn, heb ik een nadere blik op de inhoudsopgave geworpen, mede omdat ik op zoek was naar concrete structuursignalen van de opbouw van de bundel; die zijn er niet of nauwelijks, tenzij er een regelmaat zit in de verdeling van sonnetten en illustraties, maar die heb ik nog niet ontdekt. Van afdelingen, toch geen onbekende of ongebruikelijke segmenten in dichtbundels, is hier geen sprake. In de inhoudsopgave staan alleen de beginregels van alle gedichten onder elkaar opgesomd (met een heerlijk rode punt tussen elke regel en het betreffende paginanummer). Het blijken er achtentwintig te zijn. Dat dan weer wel. Alsof wie aan een sonnet begint, van welke soort dan ook, in veelvouden van veertien werkt.


maandag 21 augustus 2023

Robert Seethaler, Der Trafikant

Ebook. Kein & Aber, Zürich-Berlin 2012.

Omdat ik een paar dagen naar Wenen ging, heb ik deze roman herlezen, vlak voor ik naar de stad vertrok, terwijl ik er verbleef, en de laatste bladzijden toen ik al weer thuis was. Ik ging mede naar Wenen omdat ik deze roman al eens had gelezen. Aan die eerste lectuur heb ik goede herinneringen; daarom wilde ik het boek sowieso al herlezen (toen ik in mijn papieren archief leesnotities zocht, zag ik zag dat ik al in 2006 ben gestopt met het lezen van Daanje; maar dit terzijde; mijn Trafikant-notities staan hier).

Der Trafikant zou je een coming of age-roman kunnen noemen; niet mijn favoriete genre, maar dit boek heeft gelukkig geen ik-verteller, wat al een heel eind scheelt. Daarenboven speelt het verhaal op een bijzonder interessante plaats in een bijzonder interessante, tragische tijd. Dat maakt het verhaal een stuk beter te verteren dan wanneer het alleen bij de zieleroerseltjes van een rijpende puber zou zijn gebleven. Veel meer dan daarover, gaat het boek eigenlijk over wat er in Wenen aan ellendigs gebeurde aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, ook al is Seethalers wijze van vertellen non-spectaculair. De rottigheid sijpelt er stiekem in.

Eigenlijk heb ik niets toe te voegen aan wat ik eerder noteerde, behalve dat een uitgebreidere kennis van hoe Wenen in het echt in elkaar zit, niet nodig is voor een goed begrip van de roman. Dat kan ook komen doordat, terwijl de straten er nog allemaal zijn, de aard van de locaties wel aanmerkelijk veranderd kan zijn in de afgelopen vijf- à zesennegentig jaar. Een goede roman, hoe realistisch ook, kan zo'n eeuw tussen vertelde tijd en het moment van vertellen (en het moment van lezen) probleemloos  overbruggen. Van het duistere cabaret waar Franz' liefje werkzaam was, is in het huidige Prater niets terug te vinden, bijvoorbeeld; naar de mogelijke locatie van de Trafik van Trsnjek heb ik niet eens gezocht. Hoeft ook niet. Maar onder het lezen af en toe iets als 'oh, ja, daar' te kunnen mijmeren, voegt wel een kruidig lokaal snufje toe aan de lectuur. Misschien mede daardoor heb ik de roman opnieuw met veel plezier gelezen, en met nog meer huiver voor wat er toentertijd in de wereld en specifiek in Wenen aan de hand was.




donderdag 10 augustus 2023

James Norbury, Grote Panda & Kleine Draak

Vert. Ariane Schluter. 8e dr. Fontaine Uitgevers, Amsterdam 2022 (1e dr. 2021; oorspr. Big Panda & Tiny Dragon, Michal Joseph, 2021). Hardback, gebrocheerd, met leeslint, 159 blz. incl. na- en dankwoord.

Een prachtig boek dat, meen ik, geen introductie meer behoeft. Het omvat maar 155 pagina's vol zwartwit- en kleurentekeningen en niet te veel tekst, die bestaat uit heel korte, bijna Herenleed-achtige dialogen en monologen. Elke tekst getuigt van een optimistisch levensinzicht, zonder zoetsappig of kinderachtig te worden; een enkele keer ligt een tegeltjeswijsheid op de loer maar dan kan je je laten afleiden door de olijke tekening.*

Het boek is gedrukt op stevig, zwaar papier en ligt, met die harde kaft, heerlijk in de hand; het blijft goed open liggen doordat het gebrocheerd is. Het leeslint is uiterst functioneel; ik denk dat je dit boek het best kunt lezen als een herbruikbare scheurkalender met een vertragingsmechaniek: niet te veel in een keer.

De inhoud is geordend volgens de seizoenen (hoewel een inzicht of wijsheid uit de zomer, niet zou misstaan in een ander seizoen), en kenmerkend is dat het zowel begint als eindigt met de lente. De insteek is positief, zonder dat de zwarigheden des levens ontkend worden (het wordt zeker geen Berenleed).

Norbury heeft het boek gemaakt 'toen het niet zo goed met [hem] ging.' Hij stuitte bij toeval op een boek over boeddhisme en wilde met de daardoor verworven inzichten iets doen, maar corona maakte veel onmogelijk; daarom besloot hij 'tekeningen te gaan maken, als een manier om die krachtige, transformerende ideeën op een eenvoudige, toegankelijke wijze over te brengen op mensen.' Me dunkt dat hij daar bijzonder goed in is geslaagd.








woensdag 9 augustus 2023

Juli Zeh, Die geschenkte Stunde

eBook-Ausgabe, Dotbooks, München, 2013 (Printversion: Literatur-Quickie, Hamburg 2011)

Dit kleine boekwerk bestaat uit plm. 46 e-paginaatjes op mijn e-lezer en kostte slechts € 1,99. 'k Beleefde er al veel leesplezier aan, want heb het nu driemaal gelezen en heb nu al trek in een vierde. Dat komt enerzijds doordat het verhaal zeer raadselachtig of surrealistisch is, anderzijds doordat Zeh loepzuiver schrijft. Derde factor is dat mijn beheersing van het Duits meer raadsels in het verhaal aanbrengt dan nodig is.

Het verhaal speelt zich af in een nacht waarin de tijd een uur terug wordt gezet. Het daardoor ontstane 'extra' uur schept ongewone mogelijkheden in de werkelijkheid van de anonieme, vereenzaamde ik-vertelster wanneer ze een onbekende jonge vrouw ontmoet met enorme, getatoeëerde engelenvleugels op haar rug, en vervolgens nog een schrijver (m/v/x) die tot dan toe alleen als fenomeen bekend was en die nacht zijn identiteit onthult, althans voor het eerst in het openbaar optreedt en voorleest uit Pianos Aufschrei. In die ingebedde vertelling vallen veel doden, en ook in de stad waar een en ander zich afspeelt is enige tijd terug een hoofd van een man gevonden op een stilgevallen spoorwegemplacement; een eind verder zijn lichaam. Niets wijst erop dat dit de schrijver wel eens zou kunnen zijn, of zijn broer. Maar toch... De getatoeëerde jonge vrouw, Amelie, die als ze aan het skaten is, lelijk onderuit gaat, is de nicht van de schrijver volgens de schrijver.

Geen idee of ik nu met spoilers strooi; niet in mijn beleving. Midden in de nacht blijft de naald van een grammofoon hangen in de slotgroef van Verdi's La forza del destino (1862/1869). Of moet ik dat ook niet zeggen? (ik houd helemaal niet van opera; weet er ook niets van: intertekstuele parels voor dit zwijn). En dat Piano de hond van de schrijver is? Die schrijver, GK wordt hij genoemd, zegt ergens:

Von Zufall spricht man [...] wenn die Götter komplizierter denken als der Mensch. Geht das eine Weile so, wird von Schicksal gesprochen. [...] Will der Mensch Schicksal spielen [...] muss er komplizierter denken als alle Götter.

Dat zegt hij niet zomaar 'ergens'... het zijn de laatste woorden die hij weet uit te spreken tijdens zijn lezing. Hoe dat komt, verklap ik niet.

Het zal inmiddels wel duidelijk zijn dat de wat donkere grondslag van Zehs oeuvre ook in dit kleinood weer te ontwaren is.


PS
Van Zeh is nog een tekst opgenomen in de reeks Literatur-Quickies: Feindliches Grün. Die gaat binnenkort mee op reis.

Terwijl ik dit tik, staat die opera van Verdi aan (eenvoudig te vinden op Youtube). Mijn liefde voor opera is er niet groter op geworden, noch die voor Verdi. Maar dit ter zijde.

zaterdag 15 juli 2023

Gabriele Tergit, Der erste Zug nach Berlin

Roman. Herausgegeben und mit einem Nachwort von Nicole Henneberg. E-Book. Schöfflin & Co., Frankfurt am Main 2023.

Tergit – pseudoniem van de journaliste Elise Reifenberg, geboren Hirschmann (1894-1982) – heeft deze roman ergens in de jaren vijftig van de vorige eeuw geschreven. Dat ze er toen geen uitgever voor wist te vinden, is een beetje te begrijpen, als je de flaptekst leest van de Nederlandse vertaling (eveneens dit jaar verschenen, bij Van Maaskant Haun).

De jonge Amerikaanse Maud heeft nog niet veel anders van de wereld gezien dan de New Yorkse high society. Ze krijgt de kans om met een Brits-Amerikaanse militaire missie mee te gaan naar Berlijn. Het is de bedoeling dat die de Duitsers eindelijk eens democratische beginselen gaat bijbrengen. De reis is voor Maud een fantastische kans om iets interessants mee te maken voordat ze in het huwelijk treedt. De chaotische groep bevat allerlei bizarre personages, en Maud, even glamourachtig als naïef, ontdekt al snel dat de Duitsers geen belang hebben bij democratie, noch dat ze door haar of de andere geallieerden gered willen worden. Een bittere satire over het naoorlogse Duitsland.

Achterin de Duitse editie staat de notitie: 'Der Roman enthält rassistische Sprache.' De roman bevat inderdaad een forse hoeveelheid antisemitische personagetekst. Antisemitische complottheorieën waren er anno A. Hitler zo stevig in geramd bij het Duitse volk, dat ze direct na WO-II bepaald nog niet verdampt waren. Dat verklaart de Brits-Amerikaanse zendingsdrift waar de negentien-jarige, New Yorkse ik-vertelster Maud op meedrijft naar Europa. De roman speelt nog voor de DDR werd opgericht (oktober 1949); er wordt alleen nog maar gesproken over 'oostelijke gebieden' maar het landje-pik over de ruggen van de Duitsers is al begonnen.

Waarom er in de flaptekst, die is gebaseerd op de Duitse, sprake is van een militaire missie, is mij niet duidelijk geworden. De qua wereldgebeuren enigszins naïeve Maud reist mee met haar oom Phipps met het idee iets goeds te doen in 'das wilde, unkultivierten Europa; wat haar oom daar eigenlijk precies gaat doen, geeft ze niet te kennen. Zodra ze in het vliegtuig is gestapt, gaat ze in de bar maar eens een cocktail drinken.

Oom Phipps reist met Maud in een bont gezelschap van journalisten, rijke lui, adellijke paradijsvogels en een enkele militair, dat in Duitsland onder meer een verantwoorde, democratie uitdragende krant op poten gaat zetten, blijkt later Misschien een mooie missie, die echter niet kan verhelen dat het hier, bij de wederopbouw van het grondig verwoeste Duitsland, vooral gaat om een moderne vorm van kolonialisme c.q. ideologische, culturele en economische onderwerping en toeëigening door de geallieerden.

Hirschmann, een kritische journaliste met een Joodse achtergrond, zag zich door SA-dreigementen naar aanleiding van haar artikelen in 1933 gedwongen met haar zoon naar Palestina te emigreren; haar man volgde later. In 1938 vestigden zij zich in Londen. Pas in 1977 werd de schrijfster Tergit herontdekt en vervolgens werd haar werk opnieuw of voor het eerst uitgegeven. Der erste Zug nach Berlin verscheen in 2000 voor het eerst, in een editie met veel onterechte en onnodige tekstingrepen. Dit jaar verscheen een nieuwe, betere editie, die zo veel mogelijk trouw is aan het oorspronkelijke typoscript.

Je kunt je afvragen wat voor soort roman dit is, als het er een is. Van een intrige, van een reeks samenhangende gebeurtenissen die vie verwarring leiden naar een fikse ontknoping is nauwelijks sprake. Maud kan je niet een romanheldin noemen of zelfs maar een hoofdpersonage, en de suggestie dat zij voorafgaand aan verstandig huwelijk op een grand tour gaat, wordt niet erg uitgewerkt. Eerder is dit boek een enorme reeks voorvallen, ontmoetingen en vooral gesprekken tussen allerlei Amerikaanse, Russische, Duitse en andere Europese personages over hoe het nou verder moet en kan met dat land dat de hele wereld in een vreselijke oorlog heeft gestort en er elf ook aan onderdoor is gegaan; gesprekken ook waaruit blijkt dat achter al de mooi klinkende democratische zendingsdrang sterk nationalistische kleingeestigheid en eigenbelang schuilgaat.

De satirische of zelfs cynische blik die deze roman demonstreert, lijkt niet echt te passen bij Maud, maar geeft de roman een bijzondere diepte en reikwijdte, waar ook anno 2023 nog lessen uit te trekken zijn. Het verraste mij dat in (post-)Hitler-Deutschland het concept 'waarheid' op precies dezelfde wijze uitgehold werd als tegenwoordig nog steeds gebeurt in het Amerika van Trump en weinig minder in het Nederland van Rutte. Tergit weet er wel een fraaie formulering voor te vinden en laat een personage zeggen 'dass man in unserem Zeitungen nicht glauben könne, denn an denen hat ja wirklich nur noch das Datum gestimmt.' Zo erg is het in Nederland nu nog niet. Maar een andere uitspraak van een ander personage klopt mijns inziens echt niet (meer): 'niemand hat so mit der Wahrheit jongliert wie der Hitler.' Het is ontstellend hoeveel feitengoochelaars er na hem aan de macht gekomen zijn.


dinsdag 20 juni 2023

Piet Gerbrandy, Niets dan dit

Een lijflied voor de ziel. Atlas Contact, Amsterdam-Antwerpen 2023. Paperback, 100 blz. incl. inhoudsopgave en verantwoording. Omslagontwerp en typografie binnenwerk: Melle Hammer.

De tekst achterop noemt dit dichtwerk een 'variant op het aloude leerdicht'. De variatie bestaat er waarschijnlijk in dat dit gedicht niet gericht is tot 'een bepaald persoon in het gedicht die wordt onderwezen en die als model fungeert voor de lezer' (aldus Wikipedia over het 'echte' leerdicht), maar dat hier een ik-figuur aan het woord is die als het ware voor zichzelf uit praat, niet iemand specifiek toespreekt, maar lucht geeft aan zijn gemoed in een tekst die, zoals in alle lyriek, de willekeurige lezer als het ware onbedoeld onder ogen krijgt. Een gemoed dat, in het verlengde van de vorige bundel, Ontbinding, enigszins onder de indruk is geraakt van de eindigheid van het individuele bestaan (er worden wat fysieke euvels aangestipt die zich aan kunnen dienen wanneer, en die meer indruk maken naar mate je leeftijd vordert). Maar van somberheid is geen sprake.

Integendeel: monter en welgemoed neemt deze ik-figuur zijn lichaam in ogenschouw en recapituleert aan de hand daarvan zijn gehele leven (met alle wel en alle wee), zich daarbij als een beroeps-classicus stevig verhoudend tot wat de klassieken op dat terrein al te berde hebben gebracht, meestal niet in één enkel leerdicht.

Een leerdicht is natuurlijk ook een zeer geleerd gedicht, en dat aspect zit zowel in de stijl van dit lijflied als in de intertekst. Gerbrandy gebruikt graag de perifrase of het synoniem of de analogie in plaats van een woord uit de doorsnee spreektaal. Daardoor krijgt zijn stijl dat verhevene, wat nodig is voor een zo serieus genre als het leerdicht. Het boek staat verder boordevol referenties aan (vooral) klassieke teksten. Iedere pagina met poëzie of proza of een afdelingstitel is voorzien van een korte voetnoot. Daarover merkt de dichter in de verantwoording olijk op: 'De literatuurverwijzingen zijn uitsluitend bedoeld om indruk te maken. Voor de interpretatie van het gedicht hebben ze geen enkele relevantie.' Het motto dat aan de gehele tekst voorafgaat, is in deze context verrassend modern. Het is een citaat uit Cove (2016) van Cynan Jones:

This is going to be about rhythm. You cannot control anything else, remember. But you can control your rhythm.

Als handreiking voor de lezer kan dit een geruststellende lijfspreuk zijn: je kan waarschijnlijk een heel eind komen als je maar goed 'luistert' naar deze tekst; je hoeft niet alles verstandelijk te bevatten, niet alles te begrijpen. Dat geldt trouwens voor wel meer poëzie. Anderzijds: Gerbrandy is de rotste niet, en legt zo tussen neus en lippen allerlei goed uit, zoals het een leerdichter betaamt; bijvoorbeeld de waarde van het ritme, in verband met het menselijke lichaam:

Ofschoon natuur geen afkeer heeft van rondheid
schiep zij wat ademt zonder as en wielen
opdat het weten zou wat stappen zijn
want wat geen ritme kent denkt niet vooruit.
Een steeds gebroken vallen is het lopen
dat telkens opvangt wat in roekeloze
voortgang wil bereiken wat ontsnapt.

Dit citaat kan tegelijk dienen als een voorbeeld van de vorm waarin een belangrijk deel van deze tekst is gegoten: poëzie van rijmloze jambische pentameters, bekend van de grote epische dichtwerken. De tekst is verdeeld in zes capita, aangeduid met de handelingswerkwoorden 'Slapen', 'Lopen', 'Zwelgen', 'Reiken', 'Zien' en 'Dromen'. Het eerste caput bestaat uit zo'n passage van vijfvoetige jamben plus een lied dat is opgebouwd uit terzinen van gemengde metrische aard. De vier daarop volgende capita bestaan uit een afwisseling van twee poëzie- en twee prozapassages, en elk caput wordt afgesloten met weer een lied van zes terzinen; die handelen over de vijf essentialia, achtereenvolgens de steen, het bloed, de adem, de liefde en het licht. Het slothoofdstuk is nog korter dan het eerste, en bestaat alleen uit poëzie.

Ook laat het citaat Gerbrandy's kenmerkende, spaarzame gebruik van interpunctie zien (hier iets minder dan in Ontbinding); hij beperkt zich bijna tot de markering van het einde van de zin, en dat dan door middel van een punt, soms een vraagteken; niets anders. Verder zijn in de zinnen dubbele punten betrekkelijk zeldzaam, gedachtestreepjes evenzo; puntkomma's zijn nog zeldzamer, en komma's volledig afwezig. Ik heb ze bij het lezen niet gemist.

De gedurige aanwezigheid van de vier elementen en de quinta essentia (in Gerbrandy's eigen varianten) laat zien dat dit gedicht geen niemendalletje is. Gerbrandy refereert aan de gehele menselijke evolutie in een persoonlijke terugblik op de afgelegde weg, met het eigen brieke lijf als uitgangspunt van een meditatieve bodyscan, sub specie temporis; van daaruit komt ook nog zijn poetica en de kosmos ter sprake. Die bodyscan, zo blijkt aan het begin, is een 'kunstgreep' die de ik-figuur in zijn jeugd leerde van zijn 'voedster' om de slapeloosheid te bestrijden: 'van teen tot kruin je lichaam af te schrijven / totdat er voor gemaal geen plaats meer bleef.' Hierdoor gerustgesteld, beëindigt de ik-figuur zijn openingsgedicht monter met deze woorden:

Komaan dan. Laat het derven thans beginnen.

Een prachtregel, listig uit twee zinnen opgebouwd. De eerste zin is een zelfaansporing; alsof de dichter zich toch nog over een drempeltje heen moet zetten, en alsof dat nog niet van harte gaat. Dat 'dan' klinkt haast als: 'dan maar'. Het is een wat slap zinnetje, zou je kunnen zeggen, met slechts één beklemtoonde lettergreep ('aan') omringd door maar liefst twee onbeklemtoonde. Daarna komt een zin die stevig met een klemtoon begint, waardoor de tweede helft van de versregel een levendig, krachtig, trocheïsch metrum heeft (de versregel als geheel blijft een jambische vijfvoeter).


zaterdag 20 mei 2023

Juli Zeh und Simon Urban, Zwischen Welten

Roman. Luchterhand, München, 2023. Hardback met stofomslag en leeslint, 444 bladzijden.

Na Unterleuten (2016) en Über Menschen (2021) een derde roman van Juli Zeh die in de actualiteit speelt, of zoals onze oosterburen dat zeggen: 'einer große Gesellschaftsroman', met een min of meer taalkundig gelijkvormige titel. Geheel in lijn met een van de thema's van dit boek heeft Zeh het niet alleen geschreven, maar in samenwerking met een ander, Simon Urban. Die laatste heeft ook nog zijn naam mee, want een van de vertellers in de roman is een journalist in de stad Hannover; de andere is boerin in het voormalige Oost-Duitsland; ze woont en werk in de buurt van het dorpje Unterleuten.

Het verhaal speelt zich af tussen 5 januari en 4 oktober 2022, een dag na de herdenking van de Duitse eenwording. Daarmee is de roman heel kort na de (fictieve) geschiedenis geproduceerd; ze verscheen eind januari 2023. Dat lijkt op het tempo waarmee Ali Smith haar laatste vijf romans de wereld in stuurde.

Hoe actueel de roman ook is, naar de vorm lijkt ze ouderwets, een soort briefroman, zij het dat de correspondentie tussen Stefan en Theresa plaatsvindt via WhatsApp, later Telegram, en e-mail. Verscheidene eigenaardigheden van deze media worden in de roman gebruikt. Via de app lopen de gehaaste gesprekken nogal eens uit op meningsverschillen en fikse tot giftige ruzies, terwijl er in de e-mails meer tijd is voor de langere adem, bezinning, reflectie, verzoening en essayistiek. Soms kunnen e-mails niet bezorgd worden; soms ook heeft een van beiden het te druk of de telefoon uitgezet of anderszins off line gehaald en stokt de dialoog, terwijl op andere momenten Theresa, rijdend op een trekker, berichten inspreekt. De correspondenten zijn goed opgeleide en weldenkende volwassenen, inmiddels in hun veertiger jaren – slechts iets jonger dan de schrijvers van de roman – dus (?) ontbreken hier gelukkig alle spreektaalnabootsende en andere digi-taalparticularismen die jongeren in socials gewend zijn te gebruiken.

De positiebepaling ten opzichte van (de huidige staat van) de ecologie, het racisme, de genderrollen, de milieuverontreiniging, de klimaatramp, de in de knel geraakte boeren, burgers en buitenlui, radicalisering, economische uitbuiting, dat alles en nog meer hiermee verweven problematiek, komt aan de orde in deze razende roman, die ook nog de zich ontwikkelende amoureuze en ideologische relatie en spanningen tussen de beide correspondenten belicht. De intellectuele en culturele problemen waar de journalist zich voor gesteld ziet en de moordende agrarisch-economische ellende waarmee de boerin te kampen heeft zorgen dat de vonken van iedere pagina spatten, maar vooral draait het verhaal om de nefaste invloed van de moderne (digitale) middelen van (massa)communicatie op het denken en op het fatsoen van de mens en op de intermenselijke saamhorigheid.

De roman leest als een trein (laat ik die lelijke beeldspraak maar weer eens uit de kast halen). Het is wellicht mede de weerslag van de gekozen vorm: een dialoog tussen twee mensen die ooit, twintig jaar terug, samen gestudeerd hebben en een mini-woongroep hebben gevormd, en elkaar nu, middenin het actieve leven, weer ontmoeten nadat ieder haars resp. zijns weegs is gegaan en de een in het stedelijke, 'moderne' westen, en de ander in het landelijke, als achterlijk bestempelde oosten zich een leven heeft opgebouwd, althans daartoe oprechte pogingen onderneemt.

Die sneltreinvaart wordt opgepookt door veel humor en een goede dosis tragiek. Daarnaast steekt er een grote taalbewustheid in deze roman, niet alleen doordat Stefan consequent het Gendersternchen gebruikt, zoals in Landwirt*innen en Nachhaltigkeitsexpert*innen; de correspondenten zijn ook op dit vlak aan elkaar gewaagd. Het bedrijf van Theresa heet trouwens Kuh & Co. En heb ik het woord Kopfkino leren kennen.

zondag 30 april 2023

Hans Fallada, Jeder stirbt für sich allein

E-Buch. Neobooks.com, z.p., 2021. Seitenanzahl: 823.

Neobooks kan nauwelijks een uitgeverij heten, en noemt zichzelf 'dein Self-Publishing-Partner für E-Books'. Je kunt op hun website deze roman downloaden voor € 1,99. Van enige vorm van verantwoording van de basistekst van deze editie is geen sprake. Wikipedia leert me dat de eerste uitgave, anno 1947 – het jaar waarin Fallada op 5 februari was gestorven – politiek gekuist verscheen in wat later  de DDR zou zijn; pas in 2011 verscheen de originele versie onverkort in het Duits. Het was de eerste oorspronkelijk Duitstalige roman van een Duitse schrijver over het Duitse verzet tegen het Nazisme.

Jeder stirbt für sich allein is een indrukwekkend boek, maar niet een werkelijk goede roman. De vertelling, de taal en de moraal zijn te simpel. Het verhaal is gebaseerd op een werkelijke geschiedenis, of zoals de auteur in een voorwoord d.d. oktober 1946 noteert:

Die Geschehnisse dieses Buches folgen in großen Zügen Akten der Gestapo über die illegale Tätigkeit eines Berliner Arbeiterehepaares während der Jahre 1940 bis 1942.

Het gaat dus niet over een vorm van groot, heldhaftig, gewapend verzet, maar over de kleinburgerlijke ongehoorzaamheid van de eenvoudige en welwillende Otto en Anna Quangel aan een volkomen doorgeslagen, maar al te reëel dictatoriaal regime. De Quangels wonen aan de Jablonskistraße (Prenzlauer Berg, in het latere Oost-Duitsland), met allerlei andere mensen van even zoveel sociale en politieke denominaties; al deze personages zijn zacht gezegd nogal schematisch in hun goedheid dan wel slechtheid. Het verzet van de Quangels begint als ze te horen krijgen dat hun zoon aan het front is gesneuveld. Ze gaan handgeschreven briefkaarten verspreiden over de stad, enkele per week, waarmee ze medeburgers oproepen zich eveneens te verzetten tegen de Hitlerterreur. Wrang detail: Otto is schrijnwerker en werkt in een staatsfabriek waar doodskisten worden gefabriceerd.

Het dikke boek had wel wat korter gekund; dan had het een betere roman kunnen worden. Fallada schuwt de uitweiding, de herhaling noch de uitleg, en zijn anonieme vertelinstantie zet alle bewoners van Jablonskistraße 55 afwisselend in het zonnetje, zo nu en dan met ironisch commentaar, zeker wanneer er Nazi's van diverse pluimage om de hoek komen kijken. De verschillende bewoners krijgen allemaal een eigen verhaaldraad, en de verteller weet daar een stevige vlecht van te maken. Het moet niet moeilijk zijn deze roman om te zetten in een Netflix-serie; ze is al vijfmaal verfilmd (voor tv en cinema).

Alle handelingen worden in eenvoudige taal weergegeven, dialogen soms in plat Berlijns. Daardoor heeft het boek, bij alle ellende waar het over gaat, iets luchtigs. Dat komt ook door de wat simpele hoofdstuktitels, die uit een negentiende- of vroeg-twintigste-eeuwse avonturenroman afkomstig lijken, zoals meteen al de eerste: 'Die Post bringt eine schlimme Nachricht'; dat slaat op de brief die de dood van de zoon van Otto en Anna bekend maakt.

Aan die indruk van luchtigheid draagt ook bij dat veel van de terreur die erin beschreven wordt, een alledaags karakter heeft: Berlijn en de burgers van Berlijn waren doordesemd van die ellende, ze wisten niet meer wie ze nog konden vertrouwen – iedereen zat in de klem, of het nu die van de Nazi-ideologie was, van de partijdwang, de schaarste en armoede, of van het verlies van weer een familielid, vriend, vriendin, bekende of buurtgenoot. Wanneer de Polizei – in allerlei vormen, van Schupo tot Gestapo – optreedt, wordt de vertelling ook op het niveau van de feiten gruwelijk. Maar in het voorwoord doet Fallada daar toch ook wat ironisch over. Hij vermoedt dat veel lezers van mening zullen zijn dat er in de roman rijkelijk veel gefolterd en gestorven wordt en tekent daarbij het volgende aan:

Der Verfasser gestattet sich, darauf aufmerksam zu machen, dass in diesem Buch fast ausschließlich von Menschen die Rede ist, die gegen das Hitlerregime ankämpften, von ihnen und ihren Verfolgern. In diesen Kreisen wurde in den Jahren 1940 bis 1942 und vorher und nachher ziemlich viel gestorben. Etwa ein gutes Drittel dieses Buches spielt in Gefängnissen und Irrenhäusern, und auch in ihnen war dat Sterben sehr im Schwange.

De auteur is, net als zijn verteller, bang dat hij niet goed wordt verstaan. Zelfs de titel van het boek wordt nadrukkelijk verklaard. Dit gebeurt in een scène in Quangels dodencel. Hij deelt die met de hoog-culturele, schaakspelende dirigent van internationale allure Dr. Reichhardt, die als een ware Abraham Blankaart wordt geplaatst tegenover de simpele schrijnwerker Otto Quangel ('Und dann stehen Sie also mit einem Stöckchen vor Ihre Leuten und machen nicht mal selbst Musik...?'). Reichhardt weet dat Duitsland in 1933 naar de ratsmodee is gegaan en licht zijn eigen en Quangels lot toe:

So haben wir alle einzeln handeln müssen, und einzeln sind wir gefangen, und jeder wird für sich allein sterben müssen. Aber darum sind wir doch nicht allein, Quangel, darum sterben wir doch nicht umsonst. Umsonst geschieht nichts in dieser Welt, und da wir gegen die rohe Gewalt für das Recht kämpfen, werden wir am schluss doch die Sieger sein.

Mierzoet, deze klaar klinkende, blij eindigende moraal; en eenzijdig, zij het passend bij, maar mijns inziens al te zeer beperkt tot de terroristische, dictatoriale (oorlog)situatie. De titel biedt immers ook ruimte voor een heel andere duiding: ieder mens is een amorele en zelfzuchtige hufter – maar dat is niet de richting waar Fallada op doelt; en dat vergeet hij niet ondubbelzinnig duidelijk te maken door zo expliciet te zijn.

Dat Fallada zelf minder ondubbelzinnig was, zet Maria Vlaar helder uiteen in een artikel in De groene Amsterdammer, geschreven naar aanleiding van de bewerkte heruitgave in 2011 van de Nederlandse vertaling van de roman (door A.Th. Mooij, 1949), Alleen in Berlijn.

donderdag 30 maart 2023

Cynan Jones, Alles wat ik vond op het strand

Roman. Vert. Manon Smits. Koppernik, z.p., 2023. Paperback met flappen, 131 blz. 

De vertaling is gebaseerd op de redux-versie van Everything I Found on the Beach (Parthian, Cardigan, 2011) die exclusief voor de Nederlandstalige markt door de auteur is gemaakt, zo staat voorin het boek. En in een toelichting achterin noteert Jones dat hij in 2009 een vroege versie van het verhaal naar zijn Welshe uitgever had gestuurd. Die zag er wel wat in 'maar voordat ze het zouden publiceren wilden ze een langer verhaal. Een verhaal dat de levens en drijfveren onderzoekt van de personages die de protagonist, Hold, omringen.' Jones was toen nog een jonge schrijver met één gepubliceerde roman (The Great Dry, 2006), en stemde ermee in.

Maar eigenlijk was het resultaat van die uitwerking niet meer zíjn roman, zoals Jones hem voor ogen had. Tijdens de lock down heeft hij, aangemoedigd door Koppernik, zijn roman als het ware teruggevorderd, een roman die voortgedreven werd door de overtuiging 'dat het leven vaak wordt beïnvloed door dingen die we niet weten en die we niet per se zien aankomen, en dat de lezer daar ook een beetje aan onderworpen zou moeten worden.'

Uit deze geautoriseerde re-constructie ontstond de brontekst van Alles wat ik vond op het strand. Absoluut niet meer een roman die in de uitgeverscatalogus te boek zou kunnen staan, zoals nog wel het geval was met Everything I Found on the Beach, als 'a dark thriller', maar wel nog steeds 'based on the west Wales coast'. En enigszins duister is de roman zeker. Ik denk zelfs duisterder dan die oorspronkelijke, gepubliceerde versie, die inzet als een detective en meer personages kent en ook meer dialoog lijkt te bevatten (afgaande op de eerste vierentwintig pagina's die ik in een Kobo-preview kon proeven).

In Alles wat ik vond op het strand word je als lezer in een schuitje geforceerd dat vergelijkbaar is met het levensbootje van Hold, de protagonist. Het voert wat ver om nu meteen te refereren aan WFH, maar ook Hold is een (weliswaar gehuwde) Einzelgänger die het goede wil, maar geen idee heeft van hoe de werkelijkheid des levens feitelijk in elkaar steekt. Dat het verhaal geen goede afloop kent, zal niemand verbazen. Hoe en waardoor Hold zich onbedoeld steeds verder in de nesten werkt, is het raadsel dat de lezer, net als Hold, moet zien op te lossen. De uitgebeende stijl van Jones zorgt er inderdaad voor dat je je een lotgenoot van Hold, een speelbal van het lot gaat voelen.

Tot hier. Eerder bracht ik deze roman, zijdelingser dan hier, ter sprake in In den vroolijken hermeneut s.v. Paginanummers en KletsGPT. Maar nu is het wel mooi geweest. De rest staat in m'n leesdagboek. Leve de vulpen!



donderdag 23 maart 2023

Sacha Bronwasser, Luister

E-versie. Amsterdam, Ambo | Anthos, 2023.

Je zou de ware aard van dit boek miskennen als je het zou classificeren als een coming of age-roman. Toch is volwassenwording ook weer geen bijzaak: het kernverhaal gaat over de vertelster, Marie, een jonge vrouw, net van school en begonnen met een vervolgopleiding fotografie, onwennig op de drempel tussen adolescentie en volwassenheid. Maar dat verhaal is diep ingebed in de vertelling van de inmiddels volwassen en autonome Marie, die terugblikt op een fase van haar ontwikkeling in een periode die dan al zo'n drie decennia achter de rug is; daardoor ontstaat een belangrijke andere dimensie in deze roman. In die coming of age-periode is er iets fundamenteel misgegaan, maar op het moment zelf had Marie dat niet door. De ander, door wie het misging, daarentegen was zich welbewust van haar machtsmisbruik, maar voelde zich verschoond door het artistieke doel dat ze nastreefde. Je kan deze roman dus misschien beter, of: daarnaast, typeren als een verbeelding van de actuele thematiek van machtsmisbruik en grensoverschrijdend gedrag, en van de bewustwording daarvan door het personage/ de vertelster Marie.

De machtige, de zwaan, in deze roman is Flo, de docente aan een foto-academie te A. die Marie, het tien jaar jongere kuiken, en haar medestudenten destijds heeft onderricht in 'wat aan registratie voorafgaat'. Hoewel in het verhaal de fotografie centraal staat, heeft de achterliggende theorie een wijder bereik: 'Wie ziet kan vertellen. En wie vertelt legt vast. We hebben de taal nodig om onze ogen te helpen.' Dat is de wijsheid die al in het introducerende hoofdstuk uit de doeken wordt gedaan, en die (dus) ook wat zegt over deze roman zelf.

Je zou het verhaal van Marie kunnen zien als een late, ultieme poging om het relaas van haar eigen ontwikkeling tot wie ze nu, als vertelster, is in eigen handen te krijgen, zich toe te eigenen door het, nee, niet op schrift te stellen – hoewel ze dat nadrukkelijk ook doet – maar vooral door het te vertellen, in te spreken, om het op die manier te kunnen delen met haar oud-docente Flo.

Op dit punt gekomen, zou ik het liefst noteren: ga nu zelf deze roman lezen. Ga zelf meeluisteren naar Marie; zij leidt je door haar geschiedenis, zij toont je haar perceptie. Ik wil de lezer niet afleiden met mijn visie en mijn ontdekkingen; spoilers liggen op de loer.

Het is een complexe roman, verdeeld in vijf bedrijven, gesitueerd tussen 1986 en 2015, waarin naast Marie en Flo ook de Parijzenaar Philippe een belangrijke rol speelt (nee, niet wat je denkt). Het is gelukkig niet een roman die moeilijk doet, sluiers weeft, opzettelijk informatie achterhoudt of kunstmatig een quasi-juveniel perspectief hanteert. Het is een roman waarin iemand uit zelfbehoud de warrige draad van een complexe ontwikkeling ont-wikkelt, terugzoekt en verheldert, nauwgezet, scrupuleus. Aan het eind van de intro spreekt Marie tot Flo: 

Onze geschiedenis was een steentje in mijn schoen dat ik negeerde, maar toen ik het tevoorschijn had gehaald, kreeg ik het niet meer teruggeduwd. Je zult er even de tijd voor moeten nemen.

Luister.

Een gewaarschuwd mens telt voor twee. Maar dan moet je er wel je oren voor openzetten. Ik had dat niet goed genoeg gedaan, en heb daarom de roman twee keer achter elkaar gelezen. Het verhaal was ook bij tweede lezing heel intrigerend, en ik denk dat het de derde keer niet minder zal zijn.

Het taalgebruik is niet uitbundig, eerder onopvallend en stevig registrerend, maar her en der zijn er wel fraaie zinnen, formuleringen en vergelijkingen in verwerkt. Opeens bijvoorbeeld een klankrijke vijfvoetige amfibrachys: 'Laurence verbloemde haar karige jeugd in Compiègne'. Soms een breed uitgemeten vergelijking zoals wanneer in Philippe een oude angst weer de kop opsteekt:

De angst. Als een geduldige hond die buiten de supermarkt op zijn baas heeft zitten wachten, ook al deed die dit keer drie jaar over de boodschappen.

Over diezelfde Philippe, een zeer intrigerend personage:

Hij moet luisteren, er is geen andere optie, hij moet luisteren, hij kan de koers van wat te gebeuren staat niet veranderen, de tijd rimpelt nu als een lap stof die bij elkaar gepakt wordt, alles wat hij kan doen is luisteren om erger te voorkomen.

Door met komma's zelfstandige hoofdzinnen aaneen te kleven maakt Bronwasser hier de névrosité van Philippe voelbaar en hoorbaar.

Daartegenover een uiterst functionele, werkwoordloze opsomming als karakterisering van het decor van Maries kinderjaren:

Jarenzestiguitbreidingswijk, lage flat, ramen met enkele beglazing, gedeelde slaapkamer met rauhfaserbehang, huismerkjam en beklemming aan het einde van de maand.

Je hoeft het niet zelf meegemaakt te hebben, lijkt me, om het te herkennen. Of dat ook het geval is bij de volgende vergelijking, weet ik niet (dan wordt dat maar de huiskamervraag):

Ik zou het gefluister niet hoeven horen dat door de groep ritselt als de pagina's van het telefoonboek die onder een duim wegschieten.

Ik had, naast het geritsel, meteen ook het gewicht, de omvang, het vliesdunne der bladzijden, zelfs de geur weer te pakken van die telecommunicatieve paperback-folianten vroeger thuis op het bureau van mijn vader.

Tot slot wil ik wijzen op het tweemaal gebruiken van een fotoalbum (niet gek in een roman over fotografie) in een vergelijking; maar wie nu nog niet naar de boekhandel of bibliotheek is gerend, zal het niet alsnog gaan doen, dus ik citeer er maar een; die staat in een scène waarin de ouders van Marie bij een artistiekerige fotoboekpresentatie in een boekhandel in de hoofdstad aanwezig zijn:

mijn ouders, die tussen de schutbladen van een van hun drie fotoalbums uit getrokken zijn en hier in dit gezelschap neergeplant zijn, en nu om zich heen blikken, hun glaasje wijn onaangeroerd in hun handen

Het ietwat knullige 'neergeplant' lijkt me daarbij heel leep geleend uit het alledaagse vocabulaire dier ouders. Maar gelukkig worden die ouders niet platgestereotypeerd in een veel te uitgebreide descriptie met komisch bedoelde spreektaalweergave. Bronwasser weet juist heel goed maat te houden; en als ze een (variant op) een stijlfiguur als de praeteritio inzet, ook nog in combinatie met een uitgebreide anafoor, zoals in het derde bedrijf, dan werkt die des te sterker.

Heel mooie roman.