Piet Gerbrandy's laatste – ik bedoel, en hoop van harte: zijn jongste – bundel is getiteld: Ontbinding. Het boek verscheen in 2021 bij Atlas Contact, is vormgegeven door Melle Hammer – wat altijd weer een genoegen is – en telt niet minder dan vijfennegentig bladzijden, inclusief de 'Verantwoording' waarin Gerbrandy de bronnen van zijn klassieke motto's openbaart en een vertaling van die teksten presenteert. Al jaren doorspekt hij zijn eigen teksten met die van anderen uit de klassieke Griekse en Latijnse canon, en al even zo lang is hij – ter zake zeer deskundig – bereid zijn lezers uit dat duister woud te leiden, te verlichten.
Typerend voor de inhoud lijkt me de vormgeving van de bundel. Zowel het voor- als het achterplat, beide overheerst door wit, is voorzien van een in- en in-zwarte rand. Als je hebt boek openklapt, ontbreken alleen de dito onder- en bovenrand die van het geheel een rouwbericht zouden hebben gemaakt. Maar die twee randen ontbreken daadwerkelijk, en deze bundel is, ook uiterlijk, niet erg somber getoonzet. Melancholisch is hij mijns inziens zeker. De ontbinding lijkt zich aan te kondigen, het afscheidnemen heeft een aanvang genomen, het 'adieu' aan de geneugten van de volheid des levens tevens, maar niet dan met de aanvang van een nieuwe reis, een nieuw perspectief, uitzicht, verlangen. De laatste afdeling heet 'Straks'.
De toon is deels ook weer vertrouwd Nors en zonder haten (zoals een bundel uit 1999 al heette) en als deze poëzie minder lyrisch, meer naar de wereld toegewend was, zou een vergelijking met de sonoriteit van wijlen H.H. ter Balkt misschien iets duidelijk kunnen maken. De basale bromtoon, gecombineerd met de klassieke metriek die alle gedichten doortrekt, maakt er weer echte Gerbrandy's van, net als de zich onopvallend geleidelijk opdringende vermenging van poëzie en proza en de dito geleidelijke afname van die mix van de gebonden en de ongebonden stijl.
Grootste gemene deler van beide stijl-extremen is (het verbaast me dat ik het nu pas zie, want ik denk dat het er al veel eerder was) dat Gerbrandy behalve de punt of een vraagteken (en vervolgens de hoofdletter als markering van het begin van een zin) geen enkel leesteken gebruikt. Geen komma, geen puntkomma, geen Duitse komma, geen gedachtenstreepje, geen beletselteken. Niets daarvan. En: die dingetjes blijken zonder schade of bemoeilijking van de leesvoortgang achterwege te kunnen worden gelaten. De zinsbouw en de versregelstructuur kunnen het alleen heel goed af.
Geen kommaneuker kan iets te zeiken hebben over deze teksten, geen spatienazi, geen epische taalbaas, geen purist, geen volksetymoloog en zelfs
De witregelpolitie delft moedeloos een onderspit
Onderspit? Wie dolf er hier dan een opperspit?
Mooi, dit chutemarkerende wit na versregel negen in het sonnet op de zesendertigste bladzij. Maar op alle niveaus van het gebruik van de taal is deze grotendeels epische bundel weer vol van taalschoon- en levenswijsheid. Of, zoals de flaptekst achterop het verwoordt:
Met een koele beugelfles naast zich ziet de dichter de zon ondergaan. Wie zou niet naast hem willen zitten?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten