zondag 27 augustus 2023

Cornelia Travnicek, Chucks

Roman. 8. Auflage. btb, München, 2014 (oorspr. 2012). Pocket, 187 blz. 

Aangeschaft in Wenen, bij bar-boekhandel Phil in de Gumpendorfer Straße 10-12, op aanraden van een Wener (die boekhandel dan, die inderdaad heel rijk is aan keus; en er is koffie, en meer).

In Wenen speelt deze debuutroman zich ook af. Leuk, als je er net bent geweest en je je dus en beetje een voorstelling kunt maken van de locaties (maar nodig is dat niet). Het is een echte stadsroman, met aandacht ook voor de nachtzijde (letterlijk en figuurlijk). En een gelauwerd debuut. En in 2015 al verfilmd. En een coming of age-roman. En een ik-vertelling. De (anti-)heldin is begin-twintig en is niet gevrijwaard van de tegenslagen des levens. Broer dood door kanker; ouders gescheiden; zij, Mae, weg van huis, leeft op straat in wat in alle recensies een punk scene wordt genoemd; straatboezemvriendin verdwijnt uit beeld; Jakob de luchtkastelenarchitect komt in beeld, en verdwijnt; taakstraf wegens geweldsdelict; verzorgster in een aids-huis, verliefd op met hiv besmette Paul, die na een tijdje doodgaat; maar Mae heeft een collectie reliekjes in Tupperware-bakjes van hem.

Excuses voor deze block spoiler. Maar niet getreurd: je kunt zelf nog genoeg puzzelen want al die verhaaldraden lopen helemaal door elkaar en worden fragmentarisch en sprongsgewijs verteld. De hoofdstukken (ik weet niet hoeveel) hebben alle een (tweeledige) titel die doet denken aan het ouderwetse avonturen, om niet te zeggen schelmenroman, zoals: 'Von Miteinanderschlafen und wozu Tupperware gut ist'. Alleen het eerste hoofdstuk heeft een andersoortige titel: 'Vom Ende'.

Travnicek is op allerlei terreinen actief (romans, verhalen, lyriek, kinder- en jeugdliteratuur; is ook nog vertaalster uit het Chinees) en toont op haar website een waslijst Stipendien und Auszeichnungen. Maar Chucks vind ik gewoon een aardige, actuele adolescentenroman waarvan er meer dan twaalf in een dozijn gaan, vooral omdat haar stijl soms wel wat fladdert maar nooit werkelijk met imponerende slagen van de grond komt.



Piet Gerbrandy, Niet zonder geritsel

Met tekeningen van Anne van Herreweghen. P, Leuven 2022. Paperback met flappen, gebrocheerd, 61 pagina's 130 grams Alto Creme, gezet in Chaparral Pro.

Een prachtige, ruim opgezette uitgave, met mooie tekeningen, elke met een rood detail. Toen ik het boek zag liggen, het materiële object, met inbegrip van de connotaties van de auteur en de uitgeverij, was ik meteen verkocht. Waarom doet men dat trouwens niet vaker: ouderwets zwart zetwerk  in dit geval helaas alleen de titelpagina ─ mengen met rood; met blauw kan ook (Kouwenaar, Totaal witte kamer), of zelfs oranje (idem, een geur van verbrande veren, allebei bij Querido). 'Verkocht' is overigens niet het juiste woord: ik zag het boek liggen in de bibliotheek. Later heb ik het gekocht, want ik wil het op m'n gemak kunnen her- en herlezen; het prachtige boek arriveerde per post uit Leuven.

In de 'Verantwoording' noemt de dichter zijn titelloze teksten 'sonnetten'. Ik had zelf niet opgemerkt dat het sonnetten waren, en de voorflaptekst spreekt van 'deze sonnetten, als we ze zo mogen noemen', maar inderdaad: ze zijn goed te zien als op hun wijze vormvaste variaties op die oeroude vorm.

Het sextet is hier als het ware opengebarsten en staat deels voor, deels na het octaaf, dat opgebouwd is uit vier disticha. De terzetten bestaan niet uit strakke, metrische versregels van gelijke lengte, maar uit drie metrisch gestructureerde, niet-uitgevulde (zet)regels, oftewel: proza, als ik het zo oneerbiedig zeggen mag. Pas later realiseerde ik me dat ieder terzet uit een volledige volzin bestaat.

De terzetten zijn meest beschrijvend of betogend van aard en handelen vaak over, reflecteren kritisch op (een aspect van) de mens (in het algemeen) in relatie tot zijn (m/v/x) leefomgeving. Daarmee heeft deze bundel een thematische relatie met Gerbrandy's een jaar later verschenen lijflied voor de ziel, Niets dan dit (2023). Een andere overeenkomst is dat er een paar eeuwen aan menselijke (beschavings-) evolutie in zijn verwerkt.

Anders dan de terzetten, zijn de octaven ronduit lyrisch, zoals het een klassiek sonnet betaamt, als we überhaupt al weten wat een klassiek sonnet is. De oorspronkelijke, zowel formele als inhoudelijke ambivalentie van het sonnet, de verdeling in twee ongelijke 'helften', heeft Gerbrandy, classicus, erudiet en als zodanig niet wars van referenties aan historische teksten en andere fenomenen, gehandhaafd.

Dat vleugje commentaar in of bij zijn gedichten is bekend uit (al?) zijn eerdere dichtbundels, vaak in voetregels of/en annotaties achterin. Nu is het in de gedichten geïntegreerd, vooral in de openende en afsluitende terzetten, hoewel er natuurlijk ruimte voor de lezer is om, tegen de indicatie van de dichter in, die in- en uitleidende regels te zien als 'slechts' de omlijsting van het 'eigenlijke' gedicht.

Hoewel heel serieus qua onderwerp en weloverwogen wat formulering betreft, zijn de gedichten tegelijk toch luchtig van toon. Een willekeurig openingsterzet (p. 15) kan dit wellicht illustreren:

De stelling als zou men nooit te oud zijn om ingewortelde patronen af te leren en verse inzichten op te doen is niet zozeer aantrekkelijk omdat ze waar is als wel omdat ze tot vlak voor het einde ruimte biedt aan hoop.

Dat 'hymenoptera' de officiële benaming is voor vliesvleugelen, moest ik zelf opzoeken. Het woord (in het laatste terzet op pagina 49) lijkt me tekenend voor de ironie waarmee Gerbrandy zijn gewichtige woorden steeds weet te verlichten:

Evolutionair geschoolde antropologen kijken er niet van op dat mensen van jongs af aan voorbestemd lijken te gruwen van achtvoetige wezens die slijmen webben bouwen om zachtmoedige hymenoptera te verschalken.

Pas nadat ik onder ogen had gezien dat deze teksten sonnetten zijn, heb ik een nadere blik op de inhoudsopgave geworpen, mede omdat ik op zoek was naar concrete structuursignalen van de opbouw van de bundel; die zijn er niet of nauwelijks, tenzij er een regelmaat zit in de verdeling van sonnetten en illustraties, maar die heb ik nog niet ontdekt. Van afdelingen, toch geen onbekende of ongebruikelijke segmenten in dichtbundels, is hier geen sprake. In de inhoudsopgave staan alleen de beginregels van alle gedichten onder elkaar opgesomd (met een heerlijk rode punt tussen elke regel en het betreffende paginanummer). Het blijken er achtentwintig te zijn. Dat dan weer wel. Alsof wie aan een sonnet begint, van welke soort dan ook, in veelvouden van veertien werkt.


maandag 21 augustus 2023

Robert Seethaler, Der Trafikant

Ebook. Kein & Aber, Zürich-Berlin 2012.

Omdat ik een paar dagen naar Wenen ging, heb ik deze roman herlezen, vlak voor ik naar de stad vertrok, terwijl ik er verbleef, en de laatste bladzijden toen ik al weer thuis was. Ik ging mede naar Wenen omdat ik deze roman al eens had gelezen. Aan die eerste lectuur heb ik goede herinneringen; daarom wilde ik het boek sowieso al herlezen (toen ik in mijn papieren archief leesnotities zocht, zag ik zag dat ik al in 2006 ben gestopt met het lezen van Daanje; maar dit terzijde; mijn Trafikant-notities staan hier).

Der Trafikant zou je een coming of age-roman kunnen noemen; niet mijn favoriete genre, maar dit boek heeft gelukkig geen ik-verteller, wat al een heel eind scheelt. Daarenboven speelt het verhaal op een bijzonder interessante plaats in een bijzonder interessante, tragische tijd. Dat maakt het verhaal een stuk beter te verteren dan wanneer het alleen bij de zieleroerseltjes van een rijpende puber zou zijn gebleven. Veel meer dan daarover, gaat het boek eigenlijk over wat er in Wenen aan ellendigs gebeurde aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, ook al is Seethalers wijze van vertellen non-spectaculair. De rottigheid sijpelt er stiekem in.

Eigenlijk heb ik niets toe te voegen aan wat ik eerder noteerde, behalve dat een uitgebreidere kennis van hoe Wenen in het echt in elkaar zit, niet nodig is voor een goed begrip van de roman. Dat kan ook komen doordat, terwijl de straten er nog allemaal zijn, de aard van de locaties wel aanmerkelijk veranderd kan zijn in de afgelopen vijf- à zesennegentig jaar. Een goede roman, hoe realistisch ook, kan zo'n eeuw tussen vertelde tijd en het moment van vertellen (en het moment van lezen) probleemloos  overbruggen. Van het duistere cabaret waar Franz' liefje werkzaam was, is in het huidige Prater niets terug te vinden, bijvoorbeeld; naar de mogelijke locatie van de Trafik van Trsnjek heb ik niet eens gezocht. Hoeft ook niet. Maar onder het lezen af en toe iets als 'oh, ja, daar' te kunnen mijmeren, voegt wel een kruidig lokaal snufje toe aan de lectuur. Misschien mede daardoor heb ik de roman opnieuw met veel plezier gelezen, en met nog meer huiver voor wat er toentertijd in de wereld en specifiek in Wenen aan de hand was.




donderdag 10 augustus 2023

James Norbury, Grote Panda & Kleine Draak

Vert. Ariane Schluter. 8e dr. Fontaine Uitgevers, Amsterdam 2022 (1e dr. 2021; oorspr. Big Panda & Tiny Dragon, Michal Joseph, 2021). Hardback, gebrocheerd, met leeslint, 159 blz. incl. na- en dankwoord.

Een prachtig boek dat, meen ik, geen introductie meer behoeft. Het omvat maar 155 pagina's vol zwartwit- en kleurentekeningen en niet te veel tekst, die bestaat uit heel korte, bijna Herenleed-achtige dialogen en monologen. Elke tekst getuigt van een optimistisch levensinzicht, zonder zoetsappig of kinderachtig te worden; een enkele keer ligt een tegeltjeswijsheid op de loer maar dan kan je je laten afleiden door de olijke tekening.*

Het boek is gedrukt op stevig, zwaar papier en ligt, met die harde kaft, heerlijk in de hand; het blijft goed open liggen doordat het gebrocheerd is. Het leeslint is uiterst functioneel; ik denk dat je dit boek het best kunt lezen als een herbruikbare scheurkalender met een vertragingsmechaniek: niet te veel in een keer.

De inhoud is geordend volgens de seizoenen (hoewel een inzicht of wijsheid uit de zomer, niet zou misstaan in een ander seizoen), en kenmerkend is dat het zowel begint als eindigt met de lente. De insteek is positief, zonder dat de zwarigheden des levens ontkend worden (het wordt zeker geen Berenleed).

Norbury heeft het boek gemaakt 'toen het niet zo goed met [hem] ging.' Hij stuitte bij toeval op een boek over boeddhisme en wilde met de daardoor verworven inzichten iets doen, maar corona maakte veel onmogelijk; daarom besloot hij 'tekeningen te gaan maken, als een manier om die krachtige, transformerende ideeën op een eenvoudige, toegankelijke wijze over te brengen op mensen.' Me dunkt dat hij daar bijzonder goed in is geslaagd.








woensdag 9 augustus 2023

Juli Zeh, Die geschenkte Stunde

eBook-Ausgabe, Dotbooks, München, 2013 (Printversion: Literatur-Quickie, Hamburg 2011)

Dit kleine boekwerk bestaat uit plm. 46 e-paginaatjes op mijn e-lezer en kostte slechts € 1,99. 'k Beleefde er al veel leesplezier aan, want heb het nu driemaal gelezen en heb nu al trek in een vierde. Dat komt enerzijds doordat het verhaal zeer raadselachtig of surrealistisch is, anderzijds doordat Zeh loepzuiver schrijft. Derde factor is dat mijn beheersing van het Duits meer raadsels in het verhaal aanbrengt dan nodig is.

Het verhaal speelt zich af in een nacht waarin de tijd een uur terug wordt gezet. Het daardoor ontstane 'extra' uur schept ongewone mogelijkheden in de werkelijkheid van de anonieme, vereenzaamde ik-vertelster wanneer ze een onbekende jonge vrouw ontmoet met enorme, getatoeëerde engelenvleugels op haar rug, en vervolgens nog een schrijver (m/v/x) die tot dan toe alleen als fenomeen bekend was en die nacht zijn identiteit onthult, althans voor het eerst in het openbaar optreedt en voorleest uit Pianos Aufschrei. In die ingebedde vertelling vallen veel doden, en ook in de stad waar een en ander zich afspeelt is enige tijd terug een hoofd van een man gevonden op een stilgevallen spoorwegemplacement; een eind verder zijn lichaam. Niets wijst erop dat dit de schrijver wel eens zou kunnen zijn, of zijn broer. Maar toch... De getatoeëerde jonge vrouw, Amelie, die als ze aan het skaten is, lelijk onderuit gaat, is de nicht van de schrijver volgens de schrijver.

Geen idee of ik nu met spoilers strooi; niet in mijn beleving. Midden in de nacht blijft de naald van een grammofoon hangen in de slotgroef van Verdi's La forza del destino (1862/1869). Of moet ik dat ook niet zeggen? (ik houd helemaal niet van opera; weet er ook niets van: intertekstuele parels voor dit zwijn). En dat Piano de hond van de schrijver is? Die schrijver, GK wordt hij genoemd, zegt ergens:

Von Zufall spricht man [...] wenn die Götter komplizierter denken als der Mensch. Geht das eine Weile so, wird von Schicksal gesprochen. [...] Will der Mensch Schicksal spielen [...] muss er komplizierter denken als alle Götter.

Dat zegt hij niet zomaar 'ergens'... het zijn de laatste woorden die hij weet uit te spreken tijdens zijn lezing. Hoe dat komt, verklap ik niet.

Het zal inmiddels wel duidelijk zijn dat de wat donkere grondslag van Zehs oeuvre ook in dit kleinood weer te ontwaren is.


PS
Van Zeh is nog een tekst opgenomen in de reeks Literatur-Quickies: Feindliches Grün. Die gaat binnenkort mee op reis.

Terwijl ik dit tik, staat die opera van Verdi aan (eenvoudig te vinden op Youtube). Mijn liefde voor opera is er niet groter op geworden, noch die voor Verdi. Maar dit ter zijde.