dinsdag 21 december 2021

Damon Galgut, De belofte


Vertaald door Rob van der Veer. Querido, Amsterdam-Antwerpen 2021 (The Promise, 2021). Digitale uitgave.

De vier hoofdstukken waaruit deze roman bestaat, heten naar de personages wier dood en begrafenis erin beschreven wordt, achtereenvolgens 'Ma', 'Pa', 'Astrid' en 'Anton'; die laatste twee zijn de oudste dochter en de enige zoon van ma en pa. De jongste dochter, Amor, blijft het gehele boek door in leven, van haar eerste menstruatie, in haar dertiende levensjaar, tijdens de begrafenisdienst van ma, tot en met het einde van haar vruchtbaarheid, zo'n veertig jaar later. In het geheel omspant de roman (ook) de recente geschiedenis van Zuid-Afrika, vanaf de opstanden in de townships, meer in het bijzonder in 1986, via het einde van de Apartheid en de vrijlating en de verkiezing tot president van Nelson Mandela (1990, 1994), vervolgens het jaar van de inhuldiging van Mbeki en Zuid-Afrika's wedstrijd in de halve finale van het wereldkampioenschap rugby (1999), tot ongeveer het heden. Gek genoeg, in zekere zin, staat die maatschappelijke context alles behalve centraal in het verhaal.

De titel van de roman kan verklaard worden door een samenvatting van het verhaal zoals die in de NRC wordt gegeven, een samenvatting die ook in andere bronnen opduikt: "Wanneer de moeder van het gezin overlijdt, dwingt ze bij haar man de belofte af dat hij hun zwarte huishoudster Salomé het huis waarin ze woont zal schenken. De jongste dochter Amor luistert het gesprek af en zal haar vader, haar zus Astrid en haar broer Anton gedurende de decennia die volgen aan die belofte blijven herinneren". Dit resumé leunt sterk op de flaptekst van de Nederlandse uitgave, die niet is opgenomen in het e-book. Gelukkig maar. Ik las het verhaal wellicht een beetje anders dan een papier-lezer. Om dat duidelijk te maken, moet ik even ingaan op de opmerkelijke vertelwijzen die Galgut in deze roman hanteert.

Er waart een soort alwetende vertelinstantie door het verhaal die diep in de personages kan kijken en hun gedachten en woorden in directe rede weergeeft en ook in die heerlijk buigzame erlebte Rede, waarbij de vertelinstantie deels de woorden van een personage direct citeert en er persoonlijke noties van overneemt maar toch zelf nadrukkelijk aan het woord blijft en het niet afstaat aan het personage, een instantie ook die het vertelde soms, al dan niet tussen haakjes, voorziet van kritisch of toelichtend commentaar, en ook met meer persoonlijke interjecties strooit als 'geloof me maar'; daarnaast is er regelmatig de suggestie dat zelfs die vertellende instantie niet weet hoe de vork aan de steel zit. Bovendien loopt er een rode stippellijn van referenties aan een dagboek en al dan niet 'onuitgewerkte aantekeningen' van personage Anton, die al vrij vroeg te kennen geeft dat zijn voornaamste ambitie is: 'het schrijven van een roman'. Een van de aantekeningen luidt: 'Is dit een familiesage of een plaasroman?', een vraag die je ook kan stellen aan De belofte. Maar als Anton de intradiëgetische verteller is, is het wel vreemd dat de roman nog doorgaat als Anton al gestorven is, en dat hij als verteller Amor soms ook heel afstandelijk aanduidt als 'het meisje'. Daar komt nog bij dat de vertelwijze zelfs binnen een zin kan overgaan van auctoriaal-personaal naar directe rede en zelfs van de derde persoon enkelvoud naar de eerste, zoals in deze weergave van de gedachten van Amor: 'Maar vanavond lijkt haar broer, vanaf zijn hoge plekje, me opgemerkt te hebben.' Opmerkelijk is ook dat de vertelinstantie of dat een personage zelf soms verrast lijkt door de ontwikkelingen: 'Ja, dat het aan het gebeuren is, valt niet te ontkennen.' En meer dan eens zaait de vertelinstantie (die trouwens ook heel vaak refereert aan 'we', en dus gaandeweg persoonlijker wordt) twijfel over zijn eigen betrouwbaarheid, door iets nadrukkelijk stellig te beweren: 'Het is beslist Astrid die dit zegt', en ook hier: 'God vergeve me, zegt de priester, of misschien denkt hij het alleen, maar soms de waarheid het beste.'

Samenvattend: ik moest bij het lezen als het ware steeds een andere bril opzetten om de boel een beetje in de gaten te kunnen houden. Bij mijn eerste lezing van de roman, bekroop me in toenemende mate de twijfel of ik wel goed had opgelet, want steeds maar weer spraken personages over die belofte, zoals in deze woorden Amor: 'Dat zeg jij. Niemand anders heeft die belofte gehoord. Maar ik wel, Anton.' Maar ik kon me die belofte niet herinneren, ik kon me niet herinneren die belofte gelezen te hebben. En tegen het eind van de roman, als Amor eindelijk in staat is eraan bij te dragen dat de belofte van haar vader daadwerkelijk gestand wordt gedaan en dat de wens van haar moeder ten uitvoer wordt gebracht, staat er: 'En op dat moment legt Amor het vel papier, dat ze met geen mogelijkheid al in haar bezit kan hebben, op tafel.'

Bij herlezing van de cruciale belofte-passage, zag ik dat ik toch goed had opgelet. Er staat:

Maar Amor ziet haar [dit is: Salomé] door het raam, dus onzichtbaar is ze toch niet. Ze zit na te denken over een herinnering, tot nu toe onbegrepen, aan een middag nog maar twee weken geleden, in diezelfde kamer, met ma en pa. Ze waren vergeten dat ik er ook zat, in de hoek. Ze zagen me niet, ik was voor hen net een zwarte vrouw. // (Beloof je 't me, Manie [dit is: pa]? // Zich aan hem vasthoudend, skeletachtige handen die grijpen, als in een horrorfilm. // Ja, ik zal het doen. // Want ik wil echt dat ze iets krijgt. Na alles wat ze gedaan heeft. // Ik begrijp het, zegt hij. // Beloof me dat je het zult doen. Zeg het in woorden. // Ik beloof het, zegt pa, met een verstikt stemgeluid.)

Wie hier de feitelijke inhoud van de belofte in kan aanwijzen, leest mijns inziens meer dan er staat. Ik zie hier vooral een idee, een ideaal ontstaan in het hoofd van Amor, een gedachte, een wens, maar geen reële, letterlijke belofte van pa om de wens van ma ten uitvoer te brengen; en ook de wens van ma (een indirecte belofte aan Salome) staat hier helemaal niet in concreto te lezen. Die is eigenlijk alleen maar in het hoofd van Amor tot stand gekomen, terwijl ze zich twee weken na dato een gesprek van haar moeder en vader, waar ze niet direct bij betrokken was, gedeeltelijk herinnert. Het beeld van dat gesprek is haar nog wel duidelijk. Maar: 'Het geluid klinkt ergens anders, hoger en afzonderlijk, en nu pas komen de woorden bij haar aan. Maar eindelijk begrijpt ze over wie ze het hadden. Natuurlijk. Hèhè.'

De rest van de roman zorgt er wel voor dat het steeds aannemelijker wordt, zowel voor de personages als voor de lezer (althans voor mij als lezer) dat ma die wens heeft geuit. Maar in (bijna) heel de rest van de roman, in al die decennia na ma's overlijden, zorgt niemand ervoor dat haar wens inderdaad uitkomt. En zelfs aan het eind van de roman lijkt me er alle reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van wat Amor denkt dat er dan toch uiteindelijk dank zij haar gebeurd is, namelijk dat Solomé, de zwarte vrouw die heel haar leven de witte familie Swart op hun boerderij heeft gediend, eindelijk de eigenaresse wordt van het verkrotte huis op hun erf waar ze al die tijd heeft mogen wonen.

Misschien is dat een neerslachtige gedachte, maar erg hoopvol is deze vertelling dan ook niet, wat de personages betreft noch wat Zuid-Afrika betreft; maar heel overtuigend door de paradoxale wijze waarop dat duidelijk wordt gemaakt.