donderdag 21 september 2023

Robert Anker, Volledig onstemde piano (II)

Amsterdam, Querido 1994. Paperback, 200 bladzijden. Foto omslag: Robert Anker.

Van dit boek kom ik maar niet los. Steeds weer, met onregelmatige tussenpozen, lees ik het; steeds weer gaat zo'n lectuur in het begin gepaard met het aanbrengen van marginalia (streepjes, uitroep- en vraagtekens, smiley's, verwijzingen naar andere pagina's en/of werken van Anker en/of anderen) en onderstrepingen in de tekst (een primitieve vorm van frequentieonderzoek om thema's en motieven te markeren; dat mislukt steeds, zodat ik eigenlijk beter maar een digitaal exemplaar erbij zou moeten kopen). In de loop van iedere lectuur komt de klad weer in die marginalia, als ik dat zo mag zeggen, een klad die daarna weer verdwijnt, waardoor de marges toch weer voller raken. En nog heb ik het boek niet onder de knie maar het houdt het mij geboeid. Waarschijnlijk wil ik het niet eens 'volledig' 'begrijpen' (wat dat ook is, tenzij een late nawee van een gedegen, klassiek ergocentrische vorming) – liever blijf ik in dit boek ronddolen, instemmend knikkend, verbaasd opkijkend, getergd referenties nagaand en opnieuw een beetje verdwalend. Iedere lectuur is desniettegenstaande of juist daardoor als een thuiskomen in een mij vreemde maar toch zeer bekende wereld.

De verhalen in deze bundel (of zijn het de hoofdstukken van een roman) heten achtereenvolgens 'In Kostverloren', 'Met stekende milt', 'Raak Röder', 'Wilde beelden', 'De taper getapet' en 'Juju of de terugtocht'.

De titels hebben samen 'iets' ronds, althans de eerste en de laatste kunnen op elkaar aansluiten: wie de trap afgaat, kan ook weer terugkeren en de trap weer opgaan (kata- en anabasis, als het ware). En jawel: het eerste verhaal speelt zich af in een bovenwoning waar ingebroken wordt en in de achtertuin waarvan een grote boom staat; in het laatste woont iemand in een boom die uitziet op een woning met balkon op driehoog. Helemaal aansluiten is dat natuurlijk niet. In meerdere verhalen wordt er ergens in de omgeving geheid, is er een bouwterrein plus -keet, waar materiaal wordt gestolen dat weer terug te vinden is in een kraakpand dat 'Kostverloren' heet (de stekende milt is van de bewaker van het terrein, die even niet oplette) en waar iemand woont die geluidsopnamen van de werkelijkheid maakt. En op meer dan één plek wordt een merel gesignaleerd, komt er een hoog, want onbeladen, binnenvaartschip door de stad gevaren, loopt er iemand met een autostuur rond als na een crash. En een meisje in een Schots geruite rok. In bijna elk verhaal komt een tram voor. Halfzware shag, maar ook Gauloises.

In Tirade 33 (1989) nr. 321 (maart-april) verscheen, onder gelijke titel, de voorpublicatie van 'Trap af'. 'In Kostverloren' verscheen onder de titel 'Kostverloren' in Tirade 33 (1989), nr. 322 (mei-juni) en is, in de woorden van Anker, een bewerking, uitbreiding of 'prozaïsering' van het gedicht 'Gerold' uit Nieuwe veters (1987). 'Met stekende milt' (onder de titel 'Voor het hek' in Tirade 34 (1990) voorgepubliceerd) is de proza-bewerking van het gedicht 'Voor het hek' uit Nieuwe veters. De slotzin van het gedicht is letterlijk overgenomen in het verhaal; het is een (wanhopige, althans ambivalente) uitroep van de bewaker: 'Laat mij niet staan, ik ben er niet, ik kan niet met je mee.'


dinsdag 19 september 2023

Willem Schinkel, Pandemocratie

Leesmagazijn, [Amsterdam], 2021. Editie Leesmagazijn, paperback (ik las een exemplaar in een stevige en geplastificeerde bibliotheekband), gebrocheerd; 266 pagina's, inclusief  voetnoten met voornamelijk bronvermeldingen.

De auteur van dit boek is, zo zegt de tekst op het achterplat, 'socioloog en filosoof, en hoogleraar sociale theorie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.' Die status verloochent hij niet in dit boek, dat een vijfdelig essay is, of vijf samenhangende en op elkaar aansluitende essays bevat, en NUR-code 735 heeft; het valt dus onder de sociale filosofie. Ik lees niet vaak dit soort boeken, maar er was hierin iets wat me meteen aantrok toen ik het zag liggen in de bibliotheek Rozet in Arnhem. Misschien was het, naast de fysieke gestalte (in combinatie met mijn zwak voor rode accenten in typografie), de eerste zin van de tekst achterop: 'We worden ziek van kapitalisme.'

Die stelling achterop een boek over de coronapandemie maakte me waarschijnlijk nieuwsgierig, niet alleen omdat er een subtiel taalspel in zit. Ik kende de auteur niet, ik had geen enkele recensie van het boek gezien of gelezen; daar lag het dus niet aan. Maar wel aan de eveneens achterop genoteerde analyse dat '[a]gribusiness en bio-industrie leiden tot ontbossing en de verzwakking van immunologische barrières in dieren en ecologieën, waardoor vaker levensbedreigende virussen vrijkomen.' Zo eenvoudig moet het inderdaad zijn: de kapitalistische 'planetaire plundering' leidt tot een verschraling van de ecologie die op zijn beurt een bestaansvoorwaarde is voor pandemieën. Covid dook niet uit het niets op, laat staan opeens en onverwacht. En als je het niet gelooft of nog niet zeker weet, lees dan Pandemocratie.

Zelden las ik zo'n fundamentele, radicale, diep gravende, grondig onderbouwde, veel tot alles omvattende analyse van de huidige staat van de ziekmakende Nederlandse economische politiek en politieke economie. Daar komt bij dat Schinkel werkt van uit een helder standpunt, een stevige theorie: het pandemocratisch ecosocialisme. Het boek is een pleidooi voor dat standpunt; de coronapandemie is een exemplarische uitwas van het kapitalisme aan de hand waarvan Schinkel zijn standpunt kan demonstreren. Dat tweesnijdend zwaard van een algemene theorie en de symptomatische actuele casus draagt bij aan de overtuigende kracht van deze tekst. Schinkel gaat nergens ad hoc te werk, verliest zich niet in details en vervliegt niet in abstracties; steeds legt hij sterke verbindingen tussen detail en abstractie en tussen de uiteenlopende aspecten van politiek, economie en pandemie die hij aanwijst, bespreekt, analyseert en van commentaar voorziet. Het 'pan' uit de titel is ook een karakteristiek van zijn betoog.

Pandemocratie viel bij mij mede in goede aarde doordat ik even voor ik het las, me als buitenstaander en leek had verdiept in het proefschrift van Marieke Meesters, Posthumanist participation: Beyond extractivism in the Dutch Wadden Sea Area (Wageningen 2023). Het voor mij nieuwe concept 'extractivisme' kwam ik bij Schinkel weer tegen, zij het slechts twee maal; hij heeft het veel vaker over planetaire plundering, wat naar mijn idee wel ongeveer op hetzelfde neerkomt, maar in een proefschrift schrijf je zoiets niet, in een essay kan dat veel makkelijker; bovendien zou Meesters met de extrapolatie van het Waddengebied naar de gehele Aarde de strikte kaders van haar studie te buiten zijn gegaan.

Pandemocratie is, wederom volgens de achterplattekst, 'de democratisering van de Aarde als geheel (pan). Pandemocratie betekent een politieke én een economische democratisering, waarin bovendien de dieren, de bossen, en de oceaan vertegenwoordigd zijn.' Meesters bepleit in haar dissertatie een nieuwe wijze van grondstoffenbeheer, de posthumanistische participatie, die uitgaat van de premisse dat bestaande extractivistische regimes zich zij aan zij met het humanisme hebben ontwikkeld en alleen maar gedijen door diegenen uit te buiten die de facto buiten het domein van de humanistische mens vallen. De inclusiviteit die Meesters voorstaat, strookt mijns inziens geheel met het 'pan' van Schinkel, ook al onderzocht zij niet corona in Nederland maar zoutwinning in Friesland en zeekustverontreiniging op Ameland (haar onderzoek heeft weldegelijk veel ruimere implicaties).

Pandemocratie is duidelijk geen dissertatie (al doet Schinkels in 401 voetnoten verstopte literatuurlijst nauwelijks onder voor die van Meesters), maar een op een groot publiek gericht pleidooi. Hij hamert zijn boodschap er, conform de genre-eisen, stevig bij de lezer in, onder andere door centrale stellingen en formuleringen vaak te herhalen. Daarnaast is Swinkels tekst in mijn optiek aantrekkelijk doordat hij regelmatig woorden met wortel en al uit een brontekst trekt, er de conventionele semantische klei stevig van afschudt en er de oude betekenis aan teruggeeft op een wijze die meteen een ideologische kritiek inhoudt. Zo refereert hij aan Rutte die de van Nederlanders de bereidheid vroeg om 'offers' te brengen in het kader van de coronabestrijding, en vraagt zich dan af aan welke godheid die offers geschonken zouden worden, en of die offers wellicht vooral slachtoffers zouden zijn, met andere woorden: doden, ook wel neerbuigend 'dor hout' genoemd. Het woord 'levensmiddelen' geeft hij de oorspronkelijke, sterke betekenis terug door er een koppelteken in te zetten: levens-middelen. Van daaruit is het een klein stapje om duidelijk te maken dat er een dringende behoefte aan decommodificatie van sommige middelen, omdat je met iets als de essentialia des levens niet moet handelen, ze niet moet inzetten om er kapitaal mee te vergaren. Ook het knuffelwoord van de toenmalige regering ontkomt niet aan een kritische blik: 'groepsimmuniteit' heeft als Engelse pendant 'herd immunity' en 'herd' betekent 'kudde' en een kudde heeft geen medezeggenschap met betrekking tot wat de herder wenst (dit is mijn parafrase achteraf, omdat ik geen aantekeningen kon maken in het bibliotheekboek en er ook geen kladblok naast had toen ik las). 

Maar terwijl ik heus wel wat kan hebben op het vlak van de woord- en zinscomplexiteit, weet Schinkel deze lezer toch regelmatig met combinaties van abstracte nominale en adverbiale composita in meerdere regels overspannende tangconstructies in de gordijnen te jagen. Het gebruik van deze stijlmiddelen is zowel verklaarbaar in het licht van de complexiteit van de kwesties die hij uit wil leggen als in dat van het 'pan' dat hij wil demonstreren, maar een tikkie meer redactie zou het bereik hebben kunnen vergroten van zijn desalniettemin serieus prikkelende boek.


zondag 27 augustus 2023

Cornelia TravnicekChucks

Roman. 8. Auflage. btb, München, 2014 (oorspr. 2012). Pocket, 187 blz. 

Aangeschaft in Wenen, bij bar-boekhandel Phil in de Gumpendorfer Straße 10-12, op aanraden van een Wener (die boekhandel dan, die inderdaad heel rijk is aan keus; en er is koffie, en meer).

In Wenen speelt deze debuutroman zich ook af. Leuk, als je er net bent geweest en je je dus en beetje een voorstelling kunt maken van de locaties (maar nodig is dat niet). Het is een echte stadsroman, met aandacht ook voor de nachtzijde (letterlijk en figuurlijk). En een gelauwerd debuut. En in 2015 al verfilmd. En een coming of age-roman. En een ik-vertelling. De (anti-)heldin is begin-twintig en is niet gevrijwaard van de tegenslagen des levens. Broer dood door kanker; ouders gescheiden; zij, Mae, weg van huis, leeft op straat in wat in alle recensies een punk scene wordt genoemd; straatboezemvriendin verdwijnt uit beeld; Jakob de luchtkastelenarchitect komt in beeld, en verdwijnt; taakstraf wegens geweldsdelict; verzorgster in een aids-huis, verliefd op met hiv besmette Paul, die na een tijdje doodgaat; maar Mae heeft een collectie reliekjes in Tupperware-bakjes van hem.

Excuses voor deze block spoiler. Maar niet getreurd: je kunt zelf nog genoeg puzzelen want al die verhaaldraden lopen helemaal door elkaar en worden fragmentarisch en sprongsgewijs verteld. De hoofdstukken (ik weet niet hoeveel) hebben alle een (tweeledige) titel die doet denken aan het ouderwetse avonturen, om niet te zeggen schelmenroman, zoals: 'Von Miteinanderschlafen und wozu Tupperware gut ist'. Alleen het eerste hoofdstuk heeft een andersoortige titel: 'Vom Ende'.

Travnicek is op allerlei terreinen actief (romans, verhalen, lyriek, kinder- en jeugdliteratuur; is ook nog vertaalster uit het Chinees) en toont op haar website een waslijst Stipendien und Auszeichnungen. Maar Chucks vind ik gewoon een aardige, actuele adolescentenroman waarvan er meer dan twaalf in een dozijn gaan, vooral omdat haar stijl soms wel wat fladdert maar nooit werkelijk met imponerende slagen van de grond komt.



Piet Gerbrandy, Niet zonder geritsel

Met tekeningen van Anne van Herreweghen. P, Leuven 2022. Paperback met flappen, gebrocheerd, 61 pagina's 130 grams Alto Creme, gezet in Chaparral Pro.

Een prachtige, ruim opgezette uitgave, met mooie tekeningen, elke met een rood detail. Toen ik het boek zag liggen, het materiële object, met inbegrip van de connotaties van de auteur en de uitgeverij, was ik meteen verkocht. Waarom doet men dat trouwens niet vaker: ouderwets zwart zetwerk  in dit geval helaas alleen de titelpagina ─ mengen met rood; met blauw kan ook (Kouwenaar, Totaal witte kamer), of zelfs oranje (idem, een geur van verbrande veren, allebei bij Querido). 'Verkocht' is overigens niet het juiste woord: ik zag het boek liggen in de bibliotheek. Later heb ik het gekocht, want ik wil het op m'n gemak kunnen her- en herlezen; het prachtige boek arriveerde per post uit Leuven.

In de 'Verantwoording' noemt de dichter zijn titelloze teksten 'sonnetten'. Ik had zelf niet opgemerkt dat het sonnetten waren, en de voorflaptekst spreekt van 'deze sonnetten, als we ze zo mogen noemen', maar inderdaad: ze zijn goed te zien als op hun wijze vormvaste variaties op die oeroude vorm.

Het sextet is hier als het ware opengebarsten en staat deels voor, deels na het octaaf, dat opgebouwd is uit vier disticha. De terzetten bestaan niet uit strakke, metrische versregels van gelijke lengte, maar uit drie metrisch gestructureerde, niet-uitgevulde (zet)regels, oftewel: proza, als ik het zo oneerbiedig zeggen mag. Pas later realiseerde ik me dat ieder terzet uit een volledige volzin bestaat.

De terzetten zijn meest beschrijvend of betogend van aard en handelen vaak over, reflecteren kritisch op (een aspect van) de mens (in het algemeen) in relatie tot zijn (m/v/x) leefomgeving. Daarmee heeft deze bundel een thematische relatie met Gerbrandy's een jaar later verschenen lijflied voor de ziel, Niets dan dit (2023). Een andere overeenkomst is dat er een paar eeuwen aan menselijke (beschavings-) evolutie in zijn verwerkt.

Anders dan de terzetten, zijn de octaven ronduit lyrisch, zoals het een klassiek sonnet betaamt, als we überhaupt al weten wat een klassiek sonnet is. De oorspronkelijke, zowel formele als inhoudelijke ambivalentie van het sonnet, de verdeling in twee ongelijke 'helften', heeft Gerbrandy, classicus, erudiet en als zodanig niet wars van referenties aan historische teksten en andere fenomenen, gehandhaafd.

Dat vleugje commentaar in of bij zijn gedichten is bekend uit (al?) zijn eerdere dichtbundels, vaak in voetregels of/en annotaties achterin. Nu is het in de gedichten geïntegreerd, vooral in de openende en afsluitende terzetten, hoewel er natuurlijk ruimte voor de lezer is om, tegen de indicatie van de dichter in, die in- en uitleidende regels te zien als 'slechts' de omlijsting van het 'eigenlijke' gedicht.

Hoewel heel serieus qua onderwerp en weloverwogen wat formulering betreft, zijn de gedichten tegelijk toch luchtig van toon. Een willekeurig openingsterzet (p. 15) kan dit wellicht illustreren:

De stelling als zou men nooit te oud zijn om ingewortelde patronen af te leren en verse inzichten op te doen is niet zozeer aantrekkelijk omdat ze waar is als wel omdat ze tot vlak voor het einde ruimte biedt aan hoop.

Dat 'hymenoptera' de officiële benaming is voor vliesvleugelen, moest ik zelf opzoeken. Het woord (in het laatste terzet op pagina 49) lijkt me tekenend voor de ironie waarmee Gerbrandy zijn gewichtige woorden steeds weet te verlichten:

Evolutionair geschoolde antropologen kijken er niet van op dat mensen van jongs af aan voorbestemd lijken te gruwen van achtvoetige wezens die slijmen webben bouwen om zachtmoedige hymenoptera te verschalken.

Pas nadat ik onder ogen had gezien dat deze teksten sonnetten zijn, heb ik een nadere blik op de inhoudsopgave geworpen, mede omdat ik op zoek was naar concrete structuursignalen van de opbouw van de bundel; die zijn er niet of nauwelijks, tenzij er een regelmaat zit in de verdeling van sonnetten en illustraties, maar die heb ik nog niet ontdekt. Van afdelingen, toch geen onbekende of ongebruikelijke segmenten in dichtbundels, is hier geen sprake. In de inhoudsopgave staan alleen de beginregels van alle gedichten onder elkaar opgesomd (met een heerlijk rode punt tussen elke regel en het betreffende paginanummer). Het blijken er achtentwintig te zijn. Dat dan weer wel. Alsof wie aan een sonnet begint, van welke soort dan ook, in veelvouden van veertien werkt.


maandag 21 augustus 2023

Robert Seethaler, Der Trafikant

Ebook. Kein & Aber, Zürich-Berlin 2012.

Omdat ik een paar dagen naar Wenen ging, heb ik deze roman herlezen, vlak voor ik naar de stad vertrok, terwijl ik er verbleef, en de laatste bladzijden toen ik al weer thuis was. Ik ging mede naar Wenen omdat ik deze roman al eens had gelezen. Aan die eerste lectuur heb ik goede herinneringen; daarom wilde ik het boek sowieso al herlezen (toen ik in mijn papieren archief leesnotities zocht, zag ik zag dat ik al in 2006 ben gestopt met het lezen van Daanje; maar dit terzijde; mijn Trafikant-notities staan hier).

Der Trafikant zou je een coming of age-roman kunnen noemen; niet mijn favoriete genre, maar dit boek heeft gelukkig geen ik-verteller, wat al een heel eind scheelt. Daarenboven speelt het verhaal op een bijzonder interessante plaats in een bijzonder interessante, tragische tijd. Dat maakt het verhaal een stuk beter te verteren dan wanneer het alleen bij de zieleroerseltjes van een rijpende puber zou zijn gebleven. Veel meer dan daarover, gaat het boek eigenlijk over wat er in Wenen aan ellendigs gebeurde aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, ook al is Seethalers wijze van vertellen non-spectaculair. De rottigheid sijpelt er stiekem in.

Eigenlijk heb ik niets toe te voegen aan wat ik eerder noteerde, behalve dat een uitgebreidere kennis van hoe Wenen in het echt in elkaar zit, niet nodig is voor een goed begrip van de roman. Dat kan ook komen doordat, terwijl de straten er nog allemaal zijn, de aard van de locaties wel aanmerkelijk veranderd kan zijn in de afgelopen vijf- à zesennegentig jaar. Een goede roman, hoe realistisch ook, kan zo'n eeuw tussen vertelde tijd en het moment van vertellen (en het moment van lezen) probleemloos  overbruggen. Van het duistere cabaret waar Franz' liefje werkzaam was, is in het huidige Prater niets terug te vinden, bijvoorbeeld; naar de mogelijke locatie van de Trafik van Trsnjek heb ik niet eens gezocht. Hoeft ook niet. Maar onder het lezen af en toe iets als 'oh, ja, daar' te kunnen mijmeren, voegt wel een kruidig lokaal snufje toe aan de lectuur. Misschien mede daardoor heb ik de roman opnieuw met veel plezier gelezen, en met nog meer huiver voor wat er toentertijd in de wereld en specifiek in Wenen aan de hand was.




donderdag 10 augustus 2023

James Norbury, Grote Panda & Kleine Draak

Vert. Ariane Schluter. 8e dr. Fontaine Uitgevers, Amsterdam 2022 (1e dr. 2021; oorspr. Big Panda & Tiny Dragon, Michal Joseph, 2021). Hardback, gebrocheerd, met leeslint, 159 blz. incl. na- en dankwoord.

Een prachtig boek dat, meen ik, geen introductie meer behoeft. Het omvat maar 155 pagina's vol zwartwit- en kleurentekeningen en niet te veel tekst, die bestaat uit heel korte, bijna Herenleed-achtige dialogen en monologen. Elke tekst getuigt van een optimistisch levensinzicht, zonder zoetsappig of kinderachtig te worden; een enkele keer ligt een tegeltjeswijsheid op de loer maar dan kan je je laten afleiden door de olijke tekening.*

Het boek is gedrukt op stevig, zwaar papier en ligt, met die harde kaft, heerlijk in de hand; het blijft goed open liggen doordat het gebrocheerd is. Het leeslint is uiterst functioneel; ik denk dat je dit boek het best kunt lezen als een herbruikbare scheurkalender met een vertragingsmechaniek: niet te veel in een keer.

De inhoud is geordend volgens de seizoenen (hoewel een inzicht of wijsheid uit de zomer, niet zou misstaan in een ander seizoen), en kenmerkend is dat het zowel begint als eindigt met de lente. De insteek is positief, zonder dat de zwarigheden des levens ontkend worden (het wordt zeker geen Berenleed).

Norbury heeft het boek gemaakt 'toen het niet zo goed met [hem] ging.' Hij stuitte bij toeval op een boek over boeddhisme en wilde met de daardoor verworven inzichten iets doen, maar corona maakte veel onmogelijk; daarom besloot hij 'tekeningen te gaan maken, als een manier om die krachtige, transformerende ideeën op een eenvoudige, toegankelijke wijze over te brengen op mensen.' Me dunkt dat hij daar bijzonder goed in is geslaagd.








woensdag 9 augustus 2023

Juli Zeh, Die geschenkte Stunde

eBook-Ausgabe, Dotbooks, München, 2013 (Printversion: Literatur-Quickie, Hamburg 2011)

Dit kleine boekwerk bestaat uit plm. 46 e-paginaatjes op mijn e-lezer en kostte slechts € 1,99. 'k Beleefde er al veel leesplezier aan, want heb het nu driemaal gelezen en heb nu al trek in een vierde. Dat komt enerzijds doordat het verhaal zeer raadselachtig of surrealistisch is, anderzijds doordat Zeh loepzuiver schrijft. Derde factor is dat mijn beheersing van het Duits meer raadsels in het verhaal aanbrengt dan nodig is.

Het verhaal speelt zich af in een nacht waarin de tijd een uur terug wordt gezet. Het daardoor ontstane 'extra' uur schept ongewone mogelijkheden in de werkelijkheid van de anonieme, vereenzaamde ik-vertelster wanneer ze een onbekende jonge vrouw ontmoet met enorme, getatoeëerde engelenvleugels op haar rug, en vervolgens nog een schrijver (m/v/x) die tot dan toe alleen als fenomeen bekend was en die nacht zijn identiteit onthult, althans voor het eerst in het openbaar optreedt en voorleest uit Pianos Aufschrei. In die ingebedde vertelling vallen veel doden, en ook in de stad waar een en ander zich afspeelt is enige tijd terug een hoofd van een man gevonden op een stilgevallen spoorwegemplacement; een eind verder zijn lichaam. Niets wijst erop dat dit de schrijver wel eens zou kunnen zijn, of zijn broer. Maar toch... De getatoeëerde jonge vrouw, Amelie, die als ze aan het skaten is, lelijk onderuit gaat, is de nicht van de schrijver volgens de schrijver.

Geen idee of ik nu met spoilers strooi; niet in mijn beleving. Midden in de nacht blijft de naald van een grammofoon hangen in de slotgroef van Verdi's La forza del destino (1862/1869). Of moet ik dat ook niet zeggen? (ik houd helemaal niet van opera; weet er ook niets van: intertekstuele parels voor dit zwijn). En dat Piano de hond van de schrijver is? Die schrijver, GK wordt hij genoemd, zegt ergens:

Von Zufall spricht man [...] wenn die Götter komplizierter denken als der Mensch. Geht das eine Weile so, wird von Schicksal gesprochen. [...] Will der Mensch Schicksal spielen [...] muss er komplizierter denken als alle Götter.

Dat zegt hij niet zomaar 'ergens'... het zijn de laatste woorden die hij weet uit te spreken tijdens zijn lezing. Hoe dat komt, verklap ik niet.

Het zal inmiddels wel duidelijk zijn dat de wat donkere grondslag van Zehs oeuvre ook in dit kleinood weer te ontwaren is.


PS
Van Zeh is nog een tekst opgenomen in de reeks Literatur-Quickies: Feindliches Grün. Die gaat binnenkort mee op reis.

Terwijl ik dit tik, staat die opera van Verdi aan (eenvoudig te vinden op Youtube). Mijn liefde voor opera is er niet groter op geworden, noch die voor Verdi. Maar dit ter zijde.