donderdag 21 september 2023

Robert Anker, Volledig onstemde piano (II)

Amsterdam, Querido 1994. Paperback, 200 bladzijden. Foto omslag: Robert Anker.

Van dit boek kom ik maar niet los. Steeds weer, met onregelmatige tussenpozen, lees ik het; steeds weer gaat zo'n lectuur in het begin gepaard met het aanbrengen van marginalia (streepjes, uitroep- en vraagtekens, smiley's, verwijzingen naar andere pagina's en/of werken van Anker en/of anderen) en onderstrepingen in de tekst (een primitieve vorm van frequentieonderzoek om thema's en motieven te markeren; dat mislukt steeds, zodat ik eigenlijk beter maar een digitaal exemplaar erbij zou moeten kopen). In de loop van iedere lectuur komt de klad weer in die marginalia, als ik dat zo mag zeggen, een klad die daarna weer verdwijnt, waardoor de marges toch weer voller raken. En nog heb ik het boek niet onder de knie maar het houdt het mij geboeid. Waarschijnlijk wil ik het niet eens 'volledig' 'begrijpen' (wat dat ook is, tenzij een late nawee van een gedegen, klassiek ergocentrische vorming) – liever blijf ik in dit boek ronddolen, instemmend knikkend, verbaasd opkijkend, getergd referenties nagaand en opnieuw een beetje verdwalend. Iedere lectuur is desniettegenstaande of juist daardoor als een thuiskomen in een mij vreemde maar toch zeer bekende wereld.

De verhalen in deze bundel (of zijn het de hoofdstukken van een roman) heten achtereenvolgens 'In Kostverloren', 'Met stekende milt', 'Raak Röder', 'Wilde beelden', 'De taper getapet' en 'Juju of de terugtocht'.

De titels hebben samen 'iets' ronds, althans de eerste en de laatste kunnen op elkaar aansluiten: wie de trap afgaat, kan ook weer terugkeren en de trap weer opgaan (kata- en anabasis, als het ware). En jawel: het eerste verhaal speelt zich af in een bovenwoning waar ingebroken wordt en in de achtertuin waarvan een grote boom staat; in het laatste woont iemand in een boom die uitziet op een woning met balkon op driehoog. Helemaal aansluiten is dat natuurlijk niet. In meerdere verhalen wordt er ergens in de omgeving geheid, is er een bouwterrein plus -keet, waar materiaal wordt gestolen dat weer terug te vinden is in een kraakpand dat 'Kostverloren' heet (de stekende milt is van de bewaker van het terrein, die even niet oplette) en waar iemand woont die geluidsopnamen van de werkelijkheid maakt. En op meer dan één plek wordt een merel gesignaleerd, komt er een hoog, want onbeladen, binnenvaartschip door de stad gevaren, loopt er iemand met een autostuur rond als na een crash. En een meisje in een Schots geruite rok. In bijna elk verhaal komt een tram voor. Halfzware shag, maar ook Gauloises.

In Tirade 33 (1989) nr. 321 (maart-april) verscheen, onder gelijke titel, de voorpublicatie van 'Trap af'. 'In Kostverloren' verscheen onder de titel 'Kostverloren' in Tirade 33 (1989), nr. 322 (mei-juni) en is, in de woorden van Anker, een bewerking, uitbreiding of 'prozaïsering' van het gedicht 'Gerold' uit Nieuwe veters (1987). 'Met stekende milt' (onder de titel 'Voor het hek' in Tirade 34 (1990) voorgepubliceerd) is de proza-bewerking van het gedicht 'Voor het hek' uit Nieuwe veters. De slotzin van het gedicht is letterlijk overgenomen in het verhaal; het is een (wanhopige, althans ambivalente) uitroep van de bewaker: 'Laat mij niet staan, ik ben er niet, ik kan niet met je mee.'


dinsdag 19 september 2023

Willem Schinkel, Pandemocratie

Leesmagazijn, [Amsterdam], 2021. Editie Leesmagazijn, paperback (ik las een exemplaar in een stevige en geplastificeerde bibliotheekband), gebrocheerd; 266 pagina's, inclusief  voetnoten met voornamelijk bronvermeldingen.

De auteur van dit boek is, zo zegt de tekst op het achterplat, 'socioloog en filosoof, en hoogleraar sociale theorie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.' Die status verloochent hij niet in dit boek, dat een vijfdelig essay is, of vijf samenhangende en op elkaar aansluitende essays bevat, en NUR-code 735 heeft; het valt dus onder de sociale filosofie. Ik lees niet vaak dit soort boeken, maar er was hierin iets wat me meteen aantrok toen ik het zag liggen in de bibliotheek Rozet in Arnhem. Misschien was het, naast de fysieke gestalte (in combinatie met mijn zwak voor rode accenten in typografie), de eerste zin van de tekst achterop: 'We worden ziek van kapitalisme.'

Die stelling achterop een boek over de coronapandemie maakte me waarschijnlijk nieuwsgierig, niet alleen omdat er een subtiel taalspel in zit. Ik kende de auteur niet, ik had geen enkele recensie van het boek gezien of gelezen; daar lag het dus niet aan. Maar wel aan de eveneens achterop genoteerde analyse dat '[a]gribusiness en bio-industrie leiden tot ontbossing en de verzwakking van immunologische barrières in dieren en ecologieën, waardoor vaker levensbedreigende virussen vrijkomen.' Zo eenvoudig moet het inderdaad zijn: de kapitalistische 'planetaire plundering' leidt tot een verschraling van de ecologie die op zijn beurt een bestaansvoorwaarde is voor pandemieën. Covid dook niet uit het niets op, laat staan opeens en onverwacht. En als je het niet gelooft of nog niet zeker weet, lees dan Pandemocratie.

Zelden las ik zo'n fundamentele, radicale, diep gravende, grondig onderbouwde, veel tot alles omvattende analyse van de huidige staat van de ziekmakende Nederlandse economische politiek en politieke economie. Daar komt bij dat Schinkel werkt van uit een helder standpunt, een stevige theorie: het pandemocratisch ecosocialisme. Het boek is een pleidooi voor dat standpunt; de coronapandemie is een exemplarische uitwas van het kapitalisme aan de hand waarvan Schinkel zijn standpunt kan demonstreren. Dat tweesnijdend zwaard van een algemene theorie en de symptomatische actuele casus draagt bij aan de overtuigende kracht van deze tekst. Schinkel gaat nergens ad hoc te werk, verliest zich niet in details en vervliegt niet in abstracties; steeds legt hij sterke verbindingen tussen detail en abstractie en tussen de uiteenlopende aspecten van politiek, economie en pandemie die hij aanwijst, bespreekt, analyseert en van commentaar voorziet. Het 'pan' uit de titel is ook een karakteristiek van zijn betoog.

Pandemocratie viel bij mij mede in goede aarde doordat ik even voor ik het las, me als buitenstaander en leek had verdiept in het proefschrift van Marieke Meesters, Posthumanist participation: Beyond extractivism in the Dutch Wadden Sea Area (Wageningen 2023). Het voor mij nieuwe concept 'extractivisme' kwam ik bij Schinkel weer tegen, zij het slechts twee maal; hij heeft het veel vaker over planetaire plundering, wat naar mijn idee wel ongeveer op hetzelfde neerkomt, maar in een proefschrift schrijf je zoiets niet, in een essay kan dat veel makkelijker; bovendien zou Meesters met de extrapolatie van het Waddengebied naar de gehele Aarde de strikte kaders van haar studie te buiten zijn gegaan.

Pandemocratie is, wederom volgens de achterplattekst, 'de democratisering van de Aarde als geheel (pan). Pandemocratie betekent een politieke én een economische democratisering, waarin bovendien de dieren, de bossen, en de oceaan vertegenwoordigd zijn.' Meesters bepleit in haar dissertatie een nieuwe wijze van grondstoffenbeheer, de posthumanistische participatie, die uitgaat van de premisse dat bestaande extractivistische regimes zich zij aan zij met het humanisme hebben ontwikkeld en alleen maar gedijen door diegenen uit te buiten die de facto buiten het domein van de humanistische mens vallen. De inclusiviteit die Meesters voorstaat, strookt mijns inziens geheel met het 'pan' van Schinkel, ook al onderzocht zij niet corona in Nederland maar zoutwinning in Friesland en zeekustverontreiniging op Ameland (haar onderzoek heeft weldegelijk veel ruimere implicaties).

Pandemocratie is duidelijk geen dissertatie (al doet Schinkels in 401 voetnoten verstopte literatuurlijst nauwelijks onder voor die van Meesters), maar een op een groot publiek gericht pleidooi. Hij hamert zijn boodschap er, conform de genre-eisen, stevig bij de lezer in, onder andere door centrale stellingen en formuleringen vaak te herhalen. Daarnaast is Swinkels tekst in mijn optiek aantrekkelijk doordat hij regelmatig woorden met wortel en al uit een brontekst trekt, er de conventionele semantische klei stevig van afschudt en er de oude betekenis aan teruggeeft op een wijze die meteen een ideologische kritiek inhoudt. Zo refereert hij aan Rutte die de van Nederlanders de bereidheid vroeg om 'offers' te brengen in het kader van de coronabestrijding, en vraagt zich dan af aan welke godheid die offers geschonken zouden worden, en of die offers wellicht vooral slachtoffers zouden zijn, met andere woorden: doden, ook wel neerbuigend 'dor hout' genoemd. Het woord 'levensmiddelen' geeft hij de oorspronkelijke, sterke betekenis terug door er een koppelteken in te zetten: levens-middelen. Van daaruit is het een klein stapje om duidelijk te maken dat er een dringende behoefte aan decommodificatie van sommige middelen, omdat je met iets als de essentialia des levens niet moet handelen, ze niet moet inzetten om er kapitaal mee te vergaren. Ook het knuffelwoord van de toenmalige regering ontkomt niet aan een kritische blik: 'groepsimmuniteit' heeft als Engelse pendant 'herd immunity' en 'herd' betekent 'kudde' en een kudde heeft geen medezeggenschap met betrekking tot wat de herder wenst (dit is mijn parafrase achteraf, omdat ik geen aantekeningen kon maken in het bibliotheekboek en er ook geen kladblok naast had toen ik las). 

Maar terwijl ik heus wel wat kan hebben op het vlak van de woord- en zinscomplexiteit, weet Schinkel deze lezer toch regelmatig met combinaties van abstracte nominale en adverbiale composita in meerdere regels overspannende tangconstructies in de gordijnen te jagen. Het gebruik van deze stijlmiddelen is zowel verklaarbaar in het licht van de complexiteit van de kwesties die hij uit wil leggen als in dat van het 'pan' dat hij wil demonstreren, maar een tikkie meer redactie zou het bereik hebben kunnen vergroten van zijn desalniettemin serieus prikkelende boek.