zaterdag 14 november 2020

Sapperdeflaptekst

De wervende tekst achterop het omslag van Rachida Lamrabets roman Vertel het iemand (2018) is verwarrend. Ze begint aldus:

Oorlog is blind, zeker voor wie er niet thuishoort. De jonge Amazigh wordt bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog naar het Franse front gestuurd. Hij schrijft zijn ervaringen neer in een dagboek: de oorlogsgruwel en het racisme van de officiers. 

Ik bedoel nu even niet dat het discutabel is of er überhaupt iemand in een oorlog thuishoort. Maar de tweede zin. Als je, zoals ik (geboren in Zeist, Nederland, Europa), niet beter weet, kan je denken dat de held van deze geschiedenis Amazigh heet.


En ik ben de enige niet.


Op Chicklit denkt de recensent er ook zo over; de bespreking begint daar zo: "Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wordt Amazigh vanuit Marokko naar het Franse front gestuurd." Los van de vraag of dat echt bij het uitbreken van die oorlog al gebeurt in de roman, is het opmerkelijk dat de held hier inderdaad die naam krijgt.


Ook bij Jan Stoel op Hebban is zoiets te lezen: "Hoofdpersonage is Amazigh, een jongen met gemengd bloed" en: "We volgen de ontwikkeling van het hoofdpersonage Amazigh".


Nou, dat doen we dus niet.


Al vrij vroeg in de roman – dat wil in dit geval zeggen: op de eerste pagina – zegt immers de ik-verteller van het kader-verhaal, een in heldere raciale en seksistische stereotypen denkende Fransman, iets over zijn "tekeningen van mooie jonge meisjes of van woeste Amazighkrijgers".


Niet veel later, nog steeds in het eerste hoofdstuk: "Het was duidelijk dat hij geen Fassi was. Ik vermoedde toen al dat hij een Amazigh was en dat hij pas op latere leeftijd het Arabisch had geleerd, want het kwam er niet zo soepel uit, net als mijn Arabisch trouwens."


In het tweede hoofdstuk weet dezelfde verteller te melden: "In de Amazighcultuur is het onkies om als man te vragen naar het wedervaren van een vrouw".


In het negende hoofdstuk is sprake van "Amazighleiders" en "een vrije Amazighstad".


In het veertiende en achttiende en drieëntwintigste wordt viermaal gerefereerd aan een dialect binnen het "Thamazight".


In hoofdstuk vierentwintig komt nog "een Amazigh uit het diepe zuiden van Marrakech" ter sprake. En daarmee heb ik alle vindplaatsen van "amazigh" genoemd waar de de zoekfunctie van mijn e-lezer me aandroeg. Geen misverstand mogelijk.


Inderdaad: Amazigh is de naam van een volk, van de oorspronkelijke bewoners van grote delen van wat nu Noord-Afrika heet. Google stuurt je met die naam als zoekterm meteen naar een Wikipedia-artikel over Berbers met deze informatie; daar las ik verder dat ze ook nog Imazigh heten of heetten, en in de Oudheid Mauretaniërs en Numidiërs genoemd werden.


De naam van de held valt dus niet één enkele keer in de roman, niet in het kaderverhaal, en ook niet in de centrale geschiedenis. In tegendeel. De eerste keer dat het had gekund, zegt de ik-verteller van het kader-verhaal (hoofdstuk 1): "Hij stamelde zijn naam, die ik niet goed had gehoord."


Tot in het slothoofdstuk (32), dat weer de kader-vertelling is, gebruikt de verteller, die dan allang weet dat de held van de geschiedenis zijn eigen, zij het nooit erkende zoon is: "De jongen stopte met vertellen." Zelfs een wat vriendelijker "Mijn jongen" kan er niet van af.


Het hoofdstuk sluit met een handeling die ik wegens het gevaar van spoiling niet nader zal aanduiden, maar de vader zegt over het voor deze roman cruciale dagboek van zijn zoon: "De jongen had het laatste hoofdstuk met zijn naam afgesloten."


Het is dus een nadrukkelijke ingreep van de verteller en van de auteur om de naam van de jongen niet te noemen, en het erbij te laten dat hij een lid is van een bevolkingsgroep, van een gemeenschap.


Dat de roman ondermeer handelt over identiteit, inclusief Fatersuche, is ook duidelijk; waarom er op het achterplat niet staat: "Een jonge Amazigh", snap ik nog niet.


Het al dan niet noemen of kennen van de naam is tussen vader en zoon wederzijds. In hoofdstuk 3 zegt  de vader: "De keren dat we elkaar spraken noemde hij me 'de vreemdeling', hoewel hij mijn naam kende." Dit lijkt me een fraaie, ironische vorm van intertekstualiteit: de zoon doet terug wat Albert Camus in L'étranger deed met "l' Arabe''.