maandag 19 februari 2024

Maud Vanhauwaert, Tosca

Digitale uitgave naar de eerste druk, Das Mag, Amsterdam, 2023.
Er is een gelimiteerde speciale uitgave van de roman beschikbaar, die er heel erg mooi uitziet; de gewone papieren uitgave is trouwens ook al mooi, veel mooier dan de onvermijdelijke lelijkheid waar digitalisering nog steeds toe leidt.

Op haar website schrijft de auteur het volgende over haar romandebuut (ik neem evenwel aan dat haar uitgever dit voor haar heeft geschreven, wellicht op haar instigatie, want de tekst verschijnt overal in advertenties voor het boek) dat op de langlijst staat van nominaties voor de Libris-Literatuurprijs 2024:

In een brief aan haar uitgever legt vertaalster May uit hoe een treffend potloodportret het begin vormde van een verstikkende uitwisseling van woorden met Aline, een jonge vrouw die zich al lijkt te verzoenen met haar nakende dood. Hoe harder May deze Aline probeert te leren kennen, te begrijpen, te redden, hoe meer May met lege handen lijkt te staan. En lege pagina’s. Tosca is een poëtische roman vol onderhuidse spanning over twee vrouwen die verstrengeld raken in een toxische relatie, waarbij de grens tussen feit en fictie flou wordt en waarin steeds twijfelachtiger wordt wie wie parasiteert. Een even zinderend als poëtisch kat-en-muisspel.

De laatste alinea van deze zelfblurb verwoordt zeker niet mijn evaluatie, want de vlag waaronder de poëzie vaart die mijn hart heeft gestolen, kan ik op geen enkele wijze zo op- en uitrekken dat ook de kenmerken van deze roman eronder zouden kunnen varen. Het enige poëtische aan Tosca is dat onderdelen van het verhaal afgesloten worden met teksten die wat lyrischer lijken en meer wit bevatten en gezet zijn uit een ander lettertype dan de rest.

Van spanning is, onder- of bovenhuids, nauwelijks sprake, wel van een zich uitermate traag ontwikkelend, zeer gekunsteld verhaaltje waarin maar liefst 65 keer 'plots' iets gebeurt, liefst iets ergs, dat dan heel expliciet opgetekend en uitgespeld wordt.

De grens tussen feit en fictie is alleen in zoverre flou te noemen dat de in de roman aangesproken uitgever Daniël heet, net als die meneer van Das Mag, maar dat foefje mag zo langzamerhand wel gerekend worden tot de al te doorzichtige en uitgekauwde en achterhaalde, flauwe neo- of laat-postmoderne literaire spelletjes. 

Dat deze roman zelfs maar summiere pogingen onderneemt om op een brief van een paarhonderd bladzijden lengte te lijken, kan ik niet bevestigen; het is een onzinnige suggestie omdat er niets met het epistolaire concept wordt gedaan wat enige betekenis genereert, althans niet in de eerste 42 % van  het boek die ik las (ik zeg het erbij in de wetenschap dat er nog twee plotwendingen schijnen aan zitten te komen in de resterende 58 %). Het kan leuk bedoelde ironie zijn dat er ergens in die 42 % al staat: 'Daniël, ik weet dat dit allemaal nogal langdradig klinkt', maar het geeft wel te denken dat schrijfster noch uitgever er in werkelijkheid geen been in hebben gezien de hele boel ongewijzigd te laten drukken en de wereld in te sturen.

Dat, die 42 %, is waartoe mijn lectuur zich beperkt. Ik ga niet verder. Dat heeft mede te maken met het gegeven dat ik bij die grens al te vaak was gestruikeld over de loze frase 'op de een of andere manier' (die negen keer voorkomt in de gehele roman, naast nog drie andere 'een of andere' dingen), welke frequentie overigens in het niet valt bij de 369 keer dat er (nog zo'n narratieve stoplap) 'misschien' iets het geval was* en de 606 keer dat er 'toen' iets gebeurde. 

Sowieso mitrailleert Vanhauwaert wat vaak met woorden of frases. Een alinea die begint met 'Elke keer verzon mijn vader', gaat in de tweede zin verder met: 'Zo vertelde hij een keer' en in de zesde met: 'Een andere keer', zonder dat het de bedoeling lijkt de chronologische volgorde van de besproken beuzelarijen tot onderwerp van een literaire quiz te maken.

De alinea erna heeft als derde woord 'ooit' (een woord dat verder nog 50 keer voorkomt in de roman) en zestien woorden later is het 'altijd'. Ik noem dat vaag. Het stopwoord 'nooit' mag trouwens 65 keer Schwung aan het verhaal geven (waarvan 32 keer voorafgegaan door 'nog'), en dat valt weer in het niet bij de frequentie waarmee 'altijd' (maar liefst 117 maal) vaart in de vertelling mag proberen te pompen. Ik zie er evenwel vertelkracht, spanning, feit noch fictie in.

De hier en daar ingezette beeldspraak is om van het dak te springen. Een alinea die begint met 'Die vakantie in Rusland zorgde ervoor dat mijn ouders nog verder uit elkaar dreven', heeft als derde en laatste zin: 'Mijn ouders zijn nooit gescheiden, maar de leegte tussen hen kreeg Siberische proporties.' Meteen in de daarop volgende alinea staat geen opzichtige beeldspraak, maar wel dit te lezen:

Daar waar mijn ouders door die reis nog verder uit elkaar dreven, groeide ik, paradoxaal genoeg, weer naar mijn vader toe.

Primo: de platte formule-herhaling ('uit elkaar drijven', en dan niet in de reguliere betekenis, terwijl er in Siberië weinig zwem- of vaarwater is om in uit elkaar te drijven, zeker voor huwelijkspartners zonder ijsbreker), die repetitio dus, slaat het veronderstelde drama dood. Secundo: dat 'daar waar' slaat als een regenwurm op een schroevendraaier. Tertio: van een ware paradox lijkt me hier geen sprake te zijn.

In die passage over de vader staat ook dat 'hij leed aan dezelfde ziekte als zijn moeder, [...], de ziekte die je zelf tot gedesoriënteerde schotelantenne maakt.'

Elders staat in elf kleine tekstregels op mijn e-lezer-beeldschermpje eerst het woord 'omeletje' tweemaal en daarna 'omelet', ook tweemaal, waar dan de deze zin op volgt: 

De zon trilde oranjegeel boven de rivier, alsof ze zelf een eierdooier was.

Het lijkt een aardig, associatief, lexicaal verband, maar ik vraag me dan af of er wel een garde was in die keuken, en wat er mis was met de zon, trillend boven de rivier als de dooier in een lauw spiegelei, en wat het een met het ander te maken heeft in het verhaal, qua gebeurtenis.

Tot besluit van deze onvolledige lijst van in de knop gebroken stijlbloempjes de observatie dat Vanhauwaert een gevoelige zwerfpoes-scène, die als mise en abîme zou zijn op te vatten, harteloos in de walmende kliko met valse pathetiek kiepert door het inzetten van een overdaad aan dramatisch opdikkend bedoelde epitheta, namelijk 'lustig', 'hartverscheurend', 'wijde', 'helderblauwe', 'aandoenlijk' en 'koddige' bij respectievelijk 'opslobberen', 'miauwen', 'wereld', 'oogjes', 'aankijken' en 'snoetje'.

Dit was, helaas, de tweede aflevering in de reeks van Librisnominatieteleurstellingen

*'Perhaps be damned' en 'dam per'apsez' noteerde Ezra Pound al meer dan een eeuw geleden niet ten onrechte in de marges van een typoscript van T.S. Eliots The Waste Land.

zondag 18 februari 2024

Arjen Fortuin, men moet

Biografie van Gerrit Kouwenaar. Querido, Amsterdam-Antwerpen 2023. Hardback met stofomslag. 511 blz. plus nog 78 voor de Noten, Bibliografie van Kouwenaar, lijsten van gevoerde Gesprekken, geraadpleegde Archieven en Literatuur, plus daarbij nog drie ongepaginanummerde fotokaternen.

Men moet niet menen dat ik overdrijf als ik hier zeg dat ik werkelijk zelden een zo innige, goede en goed geschreven en mooi gestructureerde biografie heb gelezen als deze. Als ik deze stelling zou moeten onderbouwen, zou ik minstens Fortuins Van Oorschot-biografie (2015) moeten herlezen, maar dat mag iemand anders doen. Deze biografie van Gerrit Kouwenaar vind ik uitzonderlijk goed. Toen ik erin begon te lezen, las ik ook Atonement, dat evenwel steeds vaker bleef liggen, uiteindelijk met de bladwijzer op dezelfde plek; nu ik de biografie uit heb, blijkt dat die roman van McEwan me absoluut niet meer kan bekoren. Fortuin kan namelijk wel goed schrijven, een verhaal interessant vertellen, en de(ze) lezer boeien.

De kwaliteit van deze biografie heeft enerzijds te maken met de grote aandacht en liefde voor de poëzie van Kouwenaar die eruit spreekt, een poëzie die er ruimschoots, maar niet overdadig, in wordt aangehaald en tegen het licht gehouden, anderzijds met de warme aandacht die de persoon van de dichter gegund is, zonder dat de kritische afstand of afstandelijkheid is weggemoffeld (want een beetje een zelfingenomen hork was de beschreven dichter wel) en met de ruimte die de biograaf inruimt voor zowel mensen uit de directe omgeving van Kouwenaar als ook voor het ingewikkelde spel dat er gespeeld werd en wordt op het zogeheten literaire veld.

Fortuin schetst met gepaste distantie, misschien doordat hij, biograaf en geen dichter, geen ware intimus van het literaire Kouwenaar-universum is geweest, maar ook met gretige nieuwsgierigheid allerlei literaire geplogenheden, zoals de wijze waarop (de Vijftigers in het algemeen en meer in het bijzonder) Kouwenaar zich een positie in het literaire establishment wist te veroveren, en hoe langzaam dat, zeer tot diens ongenoegen, ging, maar ook hoe hoog des dichters ster nog tijdens zijn lange leven wist te stijgen.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw was Kouwenaars 'reputatie [...] zo gegroeid en [was] hij [....] zelf dusdanig met prijzen overladen dat iedereen hem wilde hebben [als jurylid]. Hij ontleende niet langer autoriteit aan anderen; een commissie of instelling ontleende autoriteit aan zijn aanwezigheid.' (349) In het register ontbreekt, tussen (koning) 'Boudewijn' en 'Boutens', de naam van de beroemde Franse socioloog, die ook al niet in de literatuurlijst wordt genoemd, maar voor wiens veldtheorie dit dichtersleven gefundenes Fressen is.

Eenmaal lijkt het of Fortuin verrast werd door het klappen van de literaire zweep. Hij vermoedt dat Kouwenaar er als lid van de jury van de P.C. Hooft-prijs, waarmee hij in 1970 zelf gelauwerd was, aan heeft bijgedragen dat 'drie van de vier poëzielaureaten sinds 1976 Vijftigers geweest' waren. De biograaf schiet dan eventjes stilistisch uit zijn slof: 'P.C. Hooft scheet op de grote hoop, waarbij het eerbetoon nauwelijks van de vriendendienst te onderscheiden was.' (350)

men moet is een literaire en literair-historische biografie van belang die, zoals dat zou kunnen heten, ademloos gelezen kan worden, met veel details, gedegen aandacht voor de poëticale ontwikkeling van Kouwenaar, voor diens problematische verhouding tot de Vijftigers, voor het hem immer, maar ten onrechte, begeleidende epitheton 'moeilijk', en geschreven met gevoel voor thematische lijnen en humor, van de hoofdletterloze titelpagina (en het dito stofomslag) tot en met het liggende streepje waarmee het laatste hoofdstuk wordt besloten.

Men moet deze biografie zeker lezen (en kan zich dan afvragen hoeveel hectoliter wijn er door de dichter is gestroomd gedurende zijn 91 levensjaren).

dinsdag 6 februari 2024

Gilles van der Loo, Café Dorian

Digitale editie naar de eerste druk, Van Oorschot, Amsterdam 2023.

Laat ik weer eens een roman lezen die genomineerd is voor de komende Libris-literatuurprijs, dacht ik. Sommige werken van de langlijst zijn van auteurs die me maximaal nog maar matig interesseren, andere had ik al gelezen en herlezen voor de langlijst er was, sommige andere zijn onbekend genoeg om interessant te kunnen zijn.

Van Gilles van der Lee moet ik ooit wel eens gehoord hebben, namelijk toen zijn debuut Hier sneeuwt het nooit (2011) op de juryleeslijst van de Academica-literatuurprijs stond; aantekeningen erover vond ik niet terug; misschien heeft een ander jurylid de bundel destijds nominabel gevonden; de titel vind ik nu in ieder geval weinig aanlokkelijk.

Op een subliminaal niveau, realiseer ik me nu pas, heeft mogelijk de titel van zijn jongste werk me  geïntrigeerd; in een grijs verleden was ik namelijk lid van de jury van de schavuitelijke Gouden Doerian. Maar voor die prijs zou deze roman niet in aanmerking zijn gekomen: ze steekt stevig in elkaar en is betrekkelijk correct van taalgebruik, en als je van raadseltjes houdt, is er vast wel wat plezier aan te beleven.

Maar voor de rest was het straf werk [intentionele spatie en intentionele ontlening aan het Vlaamse vocabulaire; red.] om het ten einde toe te lezen. Maar het is me gelukt. De constructie van de roman is spitsvondig te noemen, maar je zou ook kunnen zeggen: ver gezocht. Het hele boek is een lang volgehouden verteltrucje: een vrouwelijke vertelster ontwerpt al vertellend een (fictionele) nieuwe wereld voor de hoofdpersoon, iemand die voortdurend 'Hollander' wordt genoemd door de andere personages, maar een enkele keer 'Guillaume' door de vertelster, die met deze vertelling een mislukte gezamenlijke toekomst voor hem probeert te compenseren. Dat klinkt erg liefderijk, maar in mijn leeservaring is die uiterst auctoriële vertelster een bloedirritante, opdringerige, betweterige troela. Ik snap wel dat het niets is geworden met die twee. Als zij dit verhaal niet had verteld, was Guillaume vast op eigen gelegenheid, uit verzet, een kroeg of iets anders in een nog veel verder gelegen buitenland begonnen dan in het door alle vertelkieren heen schemerende, maar nadrukkelijk niet met naam genoemde België.

Die vertelster heeft trouwens nog wel een stevige cursus nodig aan de Schrijversvakschool of iets dergelijks. Het boek staat boordevol geklets:

Je drukt je sigaret uit tegen de muur en mikt hem in de afvalcontainer; houdt de klep open voor die van Abu en volgt hem door de brandschone keuken, waar Sylve een emmer laat vollopen met sop.

Boeiend, maar niet heus. En die puntkomma, zou een komma moeten zijn; 'die' verwijst, naar ik hoop, naar [de] 'sigaret' [van Abu]; terwijl 'hem' niet naar 'de klep' of de 'sigaret' verwijst en ook niet naar 'de afvalcontainer' maar naar 'Abu'. Opmerkelijk trouwens dat Sylve een emmer kan laten vollopen met sop (in plaats van alleen met water), en nog opmerkelijker dat ze dat doet terwijl haar keuken kennelijk al brandschoon is.

Inhoudelijk net zo triviaal en onnozel is:

Met het kaartje in je hand loop je naar de halte van de strandbus. Lang wachten is het niet, al binnen een paar minuten remt er een groen gevaarte voor je neus. De deuren sissen open.

Hoeveel clichés passen er in zesendertig woorden?

Als dan de vertelster ook nog eens gaat uitleggen wat ze precies aan het doen is ('Een schrijver opent de deur, stapt terug, wacht totdat haar hoofdpersoon zich aandient. Zo gauw hij ademt, begint te zien en horen, ontvouwt ze hem een wereld, de plek die ze hem heeft toegedacht.') blijkt de schrijfkunsttrucendoos een maatje te groot voor haar te zijn, wat ook al blijkt uit de hoeveelheid plotwendingen die in deze roman uit de lucht komen vallen.

Een recensent sprak in de NRC van 'de toverachtig krachtige stijl van Van der Loo', een andere sprak in Het parool van een '[s]tralende stijl'. De ene noch de andere heb ik in deze roman kunnen ontdekken.

De stijlmaat was wat mij betreft al vol toen een onderdeel van een hoofdstuk werd afgesloten met de als cliffhanger bedoelde uitsmijter:

En toen moest die ene vraag nog komen.

En daar weer bovenop kwam, na een klinische opsomming van drie reeds vertelde, zogenaamd levensbedreigende situaties waarin Guillaume verzeild dreigde te raken, deze pathetische uitbarsting van narratieve wanhoop:

Je lot is onmiskenbaar en het is mijn taak te volgen, zuiver op te tekenen, maar ik kan het niet. Ik wil het niet. Ik wil dat je leeft.