donderdag 20 augustus 2009

Marjolijn Februari, De literaire kring

Prometheus, Amsterdam 2007. 254 blzz. Hardcover met stofomslag.

Soms duurt het ruim twee jaar, maar uiteindelijk herlees ik een roman die ik het herlezen waard vind echt wel. En wat ik er eerder van vond (en trouwens ook van die skitaartjes, al is de betreffende banketbakkerij inmiddels in andere handen overgegaan), vind ik nog steeds. Als gretigheid om een roman weer en in een adem en geheel ten einde toe te lezen een graadmeter van klasse is, en dat is het, is dit een roman van klasse. En niet zo iets waterigs als: een klasse apart, of: in zijn soort een eigen klasse. Nee, ronduit: Klasse!

En dat dan niet alleen omdat dit boek ook echt 'ergens over gaat', zoals je dat zo vaag kan noemen; opnieuw: en dat niet alleen omdat dit boek ge-engageerd is (huidige spelling) en over literair engagement gaat, wat het het inderdaad minder... opnieuw: wat het inderdaad niet-vrijblijvend, maar bijzonder op de werkelijkheid betrokken maakt; wat er vervolgens toe heeft bijgedragen dat Thomas Vaessens het geheel terecht in zijn De revanche van de roman signaleert en uitgebreid belicht als post-relativistische literatuur anno nu. Het is ook een klasse-boek omdat het engagement niet belerend, niet kwezelachtig, niet betweterig is. Neen, dit is een roman op poten. Niet op stelten. Gewoon op poten in de wei der werkelijkheid en die der literatuur. En waar het kletst, daar ligt een vlaai.

Het vertelperspectief en de focalisatie (ik maak dit onderscheid omdat ik geleerd heb dat te doen) zijn weliswaar ruimhartig, maar misschien niet eerlijk, verdeeld over veel personages, die alle even eigenwijs zijn; zeer eigenwijs. Heerlijk, want: ze zijn wel voortdurend met elkaar in gesprek. Dat zorgt ervoor dat de roman niet monotoon is, ook in ideologisch en retorisch opzicht niet.

Die perspectief- en focalisatieverdeling is, niet geheel conform de narratologische terminologie van Rimmon Kenan, in handen van een hetero- en extradiegetische vertelinstantie, die eigenlijk enorm, om niet te zeggen: dominant alwetend is (dat kan niet, volgens mijn opvoeders: men is alwetend of niet alwetend, daar zijn geen gradaties in), maar toch nergens, althans niet irritant, de indruk wekt de verhaalboel volkomen te domineren (wat eveneens een onzinnige veronderstelling is, vind ik zelf; alleen al het vallen van de suikerpot aan het begin van de roman, gedurende bijna vijftig pagina's, getuigt van een sterke regie, en nota ook even bene dat het gifschandaal waarop de roman deels teruggaat, hier omineus wordt aangeduid als de zaak-Bloem, terwijl de werkelijke naam de zaak-Vos was maar dat de echtgenoot van Teresa Pellikaan, met wie het boek begint, John Vos heet. 'Dé John Vos?' vraagt de voormalige klasgenoot/thans journalist Victor Herwig dan ook nog eens).

Afgaande op de houding van de vertelinstantie ten opzichte van al die kakkineus-heuvelrugse personages, zou die vertelinstantie overigens beter 'verteldistantie' kunnen worden genoemd, als ik zo vrij mag zijn de pre-narratologische structuralistische verhaalanalyse te belasten met weer een nieuwe term; maar ze tekent wat mij betreft wel de ruimte die er - toch - in de vertelling is of lijkt te zijn. En die ruimte draagt er, denk ik, ook toe bij dat deze roman serieus en zwaar is, maar tegelijk zeer leesbaar en fraai.