donderdag 27 april 2017

Katie Roiphe, Uncommon Arrangements

Seven Marriages in Literary London 1910-1939. London, Hachette Digital 2010 [oorspr. 2007].

Een bijzonder enerverend en leerzaam en bovendien zeer goed geschreven boek, dat is deze, vanuit een grote, oprechte nieuwsgierigheid opgezette, poly-biografische, historische studie naar het huwelijk. Roiphe noemt in het voorwoord, 'Marriage à la mode', haar belang met het schrijven van dit boek nogal zelfzuchtig, en niet wetenschappelijk: 'In some sense, what I am after is the distilled wisdom of decades lived, of mistakes made, of love stirred by time.' 

Vanwege dat eigen belang duikt ze in de levens van negen huwelijken in een tijd dat dat instituut in bepaalde kringen als het ware opnieuw uitgedacht en doordacht werd, er althans werd geprobeerd andere vormen ervoor te vinden, andere randvoorwaarden en andere invullingen.

De mensen waar haar aandacht naar uitgaat, omschrijft ze als 'those inhabiting the fringe of respectable citizenry'. Het zijn H. G. Wells en Rebecca West; Katherine Mansfield en John Middleton Murry; Elizabeth von Arnim en John Francis Russell; Vanessa en Clive Bell; Ottoline en Philip Morrell; Radclyffe Hall en Una Troubridge; en Vera Brittain en George Gordon Catlin. Ze hebben een Wittgensteinse Familienähnlichkeit (als ze al niet letterlijk familie van elkaar zijn) want of ze kennen elkaar en kwamen bij elkaar over de vloer, of ze kennen vrienden van elkaar, correspondeerden onderling, en ik geloof dat in ieder geval iedereen bekend of bevriend was met Virginia Woolf, die zelf dus niet 'in the picture' komt.

Het zijn literaire en artistieke figuren die bekend, beroemd en soms schandaleus waren of nog steeds zijn. En het zijn ook stuk voor stuk lieden die nou niet echt om geld en vrije tijd verlegen zaten. Prettige 'bijkomstigheid' van die beschikbaarheid van tijd is dat ze – allen gedreven, denkende schrijvers – grenzeloos veel brieven en dagboeken konden produceren, en sommigen ook essays, romans verhalen. Bronnen genoeg dus voor Roiphe, waar nog bij komt dat veel van die lieden goed konden schrijven, net als Roiphe zelf. Uncommon Arrangements is behalve een interessante studie, ook echt een heerlijk leesboek, niet alleen vanwege de inkijkjes in al die niet probleemloze levens, om eens een understatement te gebruiken, maar zeker ook door de fantastische stijl.

Niet alleen de mensen en de schriftelijke bronnen zijn interessant, ook de historische periode. In die tijd was er allerlei gaande op sociaal-cultureel gebied onder andere, zoals een geest van modernisering en voortgaande emancipatie, en een pogen zich ontworstelen aan de erfenis van de hypocriete Victoriaanse tijd door er een nieuw soort persoonlijke oprechtheid tegenover te plaatsen; en ook nog een enorme demografische ontwikkeling ten gevolge van de grote oorlog (er stierven bijzonder veel huwbare mannen), wat dat denken over relatie- en samenlevingsvormen een impuls gaf.

Heel prettig is dat Roiphe nieuwsgierig is en zich zo veel mogelijk tracht te onthouden van oordelen. Ze roept dus bijvoorbeeld niet verontwaardigd: 'Waarom scheiden die idioten niet?' als er een huwelijk vreselijk uit de klauwen giert, maar blijft vragen naar waarom iets gebeurde zoals het gebeurde, en komt, zoekend in die lang vervlogen tijd, vaak tot fraaie inzichten, zoals deze met betrekking tot het niet-be-eindigen van een huwelijk:
But the supreme importance of habit, the inertia of accumulated life, the fidelity toward one's former self, cannot be underestimated. [...] To leave a marriage is to lose time: it is like voluntarily shaving years off one's own life. And then, of course, there is the other maverick, inexplicable substance holding seemingly unhappy people together: love.
Opmerkelijk, maar in overeenstemming met wat er uit haar bronnen naar voren komt, is dat het argument 'maar de kinderen' niet genoemd wordt; kinderen waren echt bijzaak in dezen.

Zo'n zinsnede als 'the inertia of accumulated life' maakt het lezen van dit boek voor mij tot een genot. En anders wel een opmerking als de volgende over Lady Ottoline Morrell: 'She dressed as if she were about to be painted, and often she was.'  En natuurlijk ontkomt Roiphe soms niet aan een oordeel. Maar dat geeft ze dan wel grandioos vorm, zoals na een korte beschrijving van het hoog-autobiografische oeuvre van Vera Brittain: 'She seemed to find it nearly impossible to exhaust the litterary possibilities of herself.' 

vrijdag 14 april 2017

Robert Seethaler, Ein ganzes Leben

Roman. 12. Auflage. Taschenbuchausgabe. Goldmann, München Februar 2016 [1e dr. 2014]. Pocket met flappen, 185 blz.

Werd me vrijwel ex nihilo, maar in het kader van de voorbereiding van een ad hoc-leesgroep, aangeraden, door iemand die me nimmer eerder een boek aanried. Maar hij liet het me zien, vertelde erover en ik was verkocht (niet alleen door de omvang, het formaat, de fraaie uitvoering en de opmerkelijke titel).

Is een enorm verkoopsucces in Duitsland en Oostenrijk, naar het schijnt. Ik had nog nooit van boek of auteur gehoord. Achterop wordt het verhaal samengevat:
Ein Dorf in den Alpen, ein Alltag voller Entbehrungen, das Staunen über die Momente des Glücks – die Geschichte eines Lebens.
Zo ook de stijl van het verhaal, van de vertelling: gortdroog, samenvattende stappen tussen uitgewerkte beschrijvingen van dramatische hoogtepunten, mooie tempowisselingen, weinig tot geen psychologische uitweidingen, en al helemaal weinig dialoog, want een waarheid van een collega waar de hoofdfiguur, Andreas Egger, zich wel in kan vinden, is: 'Wem das Maul aufgeht, dem gehen die Ohren zu.'

De stijl van het vertellen, het taalgebruik van de alwetende vertelinstantie is veel gevarieerder. Er zijn dat soort granieten uitingen, maar ook veel wondermooie volzinnen, zoals de eerste:
An einem Februarmorgen des Jahren neunzehnhundertdreiunddrei ßig hob Andreas Egger den sterbenden Ziegenhirten Johannes Kalischka, der von den Talbewohnern nur der Hörnerhannes gerufen wurde, von seinem stark durchfeuchteten und etwas säuerlich riechenden Strohsack, um ihm über den drei Kilometer langen und unter einer dicken Schneeschicht begrabenen Berpfad ins Dorf hinunterzutragen.
Een tamelijk heroïsch begin, bovendien, waar nog bij komt dat die eerste gebeurtenis bijna surreëel wordt, wanneer de stervende geitenhoeder er toch opeens nog vandoor gaat en uit zicht verdwijnt, en pas een leven later als een soort Ötzi, maar dan met een been eraf, in het ijs wordt teruggevonden. Het leven is van dood doortrokken.

Die Andreas Egger heeft iets heroïsch', doordat zijn herkomst enigszins nevelig en zeker niet burgerlijk verantwoord is; zijn precieze geboortejaar, laat aan het eind van de negentiende eeuw, is onbekend. Hij wordt met tegenzin in een pleeggezin opgenomen, en in zijn jeugd door zijn pleegvader afgebeuld, zozeer zelfs dat het hem een gebroken been en aansluitend een levenslange  hinkende gang oplevert.

Een zwijgzaam, hardwerkend figuur, die, zodra hij dat pleeggezin ontvlucht is, in eenzaamheid net buiten het dorp verderleeft, medewerker wordt van het bedrijf dat de eerste kabelbaan in het dal aanlegt, waardoor later de toeristenindustrie ontstaat, waar Egger zelf eigenlijk niks van moet hebben; hij houdt van stilte, en van de bergen zoals ze waren; hij overleeft een afschuwelijke, maar goeddeels niet verhaalde oorlogsperiode in Rusland; pas aan het eind van zijn leven verlaat hij het dorp nog eenmaal, om er onmiddellijk terug te keren. Hij vindt in dat dorp toch nog, want schuchter is hij, een geliefde, die hem echter al snel door een lawine uit het leven gerukt wordt. En zo volgen er nog meer tegenslagen en ontwikkelingen die met een groeiende moderniteit te maken hebben, waar Egger niets mee te maken zou willen hebben.

Ik was er wel even aan toe, aan zo'n strak geregisseerd verhaal, met weinig moeilijk-doenerij, meer van: 'niet lullen, maar poetsen'. Het boek zou een Heimatsroman genoemd kunnen worden; deed me wel denken aan De vlaschaard bijvoorbeeld, Houtekiet maar met een vleug Manon des Sources en De kleine Rudolf wellicht. Dat werk. Mist, mest en rotsen, niet te veel mensen, niet te veel denken. Maar dus ook weer geen rauwdouwerij en geen friemelig natuurgetut. Misschien had Elsschot zo geschreven als Antwerpen in de Alpen had gelegen.

Laat in zijn van zijn leven komt Egger op geheel onspectaculaire wijze nog een andere vrouw tegen, de dorpslerares. Ze zijn wel aan elkaar gewaagd.
'Der mensch is oft allein in dieser Welt', sagte sie.
     Dann drehte sie sich um. Sie zündete zwei Kerzen an und stellte sie auf den Tisch. Zog die Vorhänge zu. Schob den Riegel vor die Tür.
     'Komm jetzt', sagte sie.
     Egger starrte immer noch auf den dunklen Fleck auf der Tischdecke. 'Ich bin erst bei einer Frau gelegen', sagte er.
'Das macht nichts', sagte die Lehrerin. 'Es ist mir recht.'
Dat werd dus niks meer. 

zondag 9 april 2017

Piet Gerbrandy, Steencirkels

Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam-Antwerpen 2017. 95 bladzijden inclusief de verantwoording. Het omslagontwerp en de typografie van het binnenwerk zijn van de onvolprezen Melle Hammer.

Zoals er mensen schijnen te zijn die niet van de muziek van Tom Waits houden, of die geen waardering kunnen opbrengen voor het werk van Peter Brötzmann, schijnen er ook mensen te zijn die niet houden van de poëzie van Piet Gerbrandy. Heel vreemd.

Beslist doen, zou ik zeggen: Steencirkels lezen. Nu. En nee, daar word je niet vrolijk van. Maar het is overdonderend en indrukwekkend en aangrijpend. Niet zoetgevooisd maar zeer wel luidend; niet subtiel, toch op een bepaalde manier fijnzinnig; nauwelijks olijk, zeker niet lichtvoetig maar nors en zonder haten (zoals een bundel  van Gerbrandy uit 1999 heet). Fors, massief haast; lidwoord-arm en honderd procent kommaloos. Kortom: lapidair. Een geheel, waar moeilijk een onderdeel uit te lichten is (al heeft Gerbrandy onderdelen eruit voorgepubliceerd in zeven periodieken).

Sinds Drievuldig feilloos vals uit 2005 heeft Gerbrandy al zijn gedichten van een 'bodem' voorzien. Die bodem is hier uitgegroeid tot een soort lichtkrant, meer in het bijzonder een onder alle gedichten doorlopende hervertelling van de schepping van de aarde, haar daaropvolgende vernietiging haast in de ijstijd en haar regeneratie daarna en vervolgens het ontstaan van de mens, de totaal alleen staande mens. Paradise lost, maar dan zonder God. De woordvoerders van deze bodemtekst, goddelijken die niet alwetend zijn ('Men vertelt maar bronnen / zijn altijd onachterhaalbaar'), vragen zich af waartoe die mens toch: had de aarde 'niet genoeg meer / aan zichzelf en alles wat tot dan toe had voldaan? Verlangde zij naar iemand / om haar uitputtend in kaart te brengen uit te baten en te duiden? Had zij behoefte aan gezelschap om haar tot in haar diepten uit te wonen?'

Het is onvermijdelijk om in die ene mens ook de mensheid te zien enerzijds en ook, als representant,  de epische held van de gedichten die erboven staan anderzijds: 'Het gaat om een man. / Wij noemen hem O voorlopig. / [...] / Omdat O kwam en ging. Er was. Verdween.' Aldus het openingsgedicht 'open', waaronder staat: 'Het geldt als beleefd eerst goden de woorden te laten.'

Dit gedicht wordt gespiegeld door het slotgedicht met dezelfde titel. Daartussen staan vijf afdelingen: 'damp', 'loo', 'hol', 'kust' en 'gas'. De geschiedenis lijkt me met de laatste afdeling van het verhaal nog niet afgelopen, als ik denk aan de (volks-)etymologische verwantschap van 'gas' met 'chaos', de woest- en ledigheid waaruit traditioneel de wereld ontstond.

De verhaallijn van Steencirkels staat beknopt in het openingsgedicht:
Dit is waar we gekomen zijn
        een stoombad in de provincie
        een open plek in het bos
        een plein tussen kale gevaarten
        een oliestrand in het westen
        een bed in de smeltende toendra
           en op later later geen kijk.
Steencirkels is dus geen bundeling van losse gedichten, maar een groot, doorlopend maar gefragmenteerd en gevarieerd want ook proza bevattend, verhalend, breed-opgezet episch gedicht, dat heel menselijk en lyrisch, liefdesverdrietig en erotisch is, terwijl het ook die menselijke maat overstijgt, bijvoorbeeld door die bodemtekst en door de indringende eco-kritiek die erin verweven is. 'Misschien', staat op de achterkaft, 'wordt hier de poëzie opgeblazen. Dat moet dan maar.'

Een brisant boek is het, maar dan wel een dat de poëzie verrijkt. Het gedicht-geheel en al de onderdelen apart zijn – zoals min of meer gebruikelijk bij Gerbrandy sinds Drievuldig feilloos vals – voorzien van motto's, ontleend aan klassieke teksten. De vijf centrale onderdelen, bijvoorbeeld, hebben opschriften die zijn ontleend aan de vijf boeken van Boethius' Consolatio Philosophiae.

Het middelste deel, 'hol' getiteld, heeft als motto 'inferna adiit domos', achterin voor de leek vertaald met: 'Hij betrad de woonplaatsen daar beneden'. O bevindt zich dan, volgens het openingsgedicht van het boek, hierboven aangehaald, op 'een plein tussen kale gevaarten'. Op de eerste bladzij van 'hol' heet dat: Is dit een plein? / Is het niet veeleer een kale vlakte / omgeven door stenen gevaarten zonder ziel?' En meteen daaronder zegt een andere stem (cursief weergegeven): 'Wrijf het er maar in. Hier is geen hoop.'

Het is niet moeilijk in deze locatie iets als een Amsterdamse Zuidas te herkennen, en in deze tekst een referentie te zien aan Dante's Inferno. En juist in deze helse afdeling wordt de verwording van de westerse wereld geschetst. In het deel erna, 'kust', komt O terecht in een verbeelding van het half-mythische Ierland. Adriaan Roland Holst ligt om de hoek, als het ware. Vervolgens belandt O op de poolcirkel. Anders dan die van Dante, eindigt zijn (zoek)tocht niet in hemelse sferen, en een Beatrice is er al helemaal niet in te vinden.

'Leegte', staat er in 'hol', 'hoe definitief ook behoeft een locatie. Een plek waarop zij aan te wijzen is. Steencirkel in het gras. Krater in de toendra. Schedel in een prehistorisch graf. Baarmoeder van de singulariteit.' Gerbrandy heeft met dit boek een locatie gemaakt voor de tragische leegte en verlatenheid van O. Het boek is niet gewoon maar poëzie, het is meer. En hiervoor geldt weer eens wat Eliot ooit zei: 'Genuine poetry can communicate before it is understood.' En de bundel is zo mooi opgemaakt door Melle Hammer, die al die uiteenlopende vormen van teksten maar tot een geheel heeft moeten zien te maken; wat hem gelukt is.

Eén klein kanttekeningetje: die paginanummers zijn m.i. echt niet nodig in een boek als dit.