zaterdag 19 november 2022

Niña Weijers, Zelf doen

Atlas Contact, Amsterdam-Antwerpen, 2022. E-boek op basis van de eerste druk. Geleend via de Online Bibliotheek.

Op deze plek wilde ik iets zinnigs noteren over Zelf doen, de bundel Groene-columns van Nina Weijers die, nota bene, genomineerd is geweest voor de Boekenbon-literatuurprijs 2022. Maar geen enkele vriendelijke, zinnige of interessante mededeling slaagde erin onder m’n cursor vandaan te kruipen. Het bleek, bij nadere inspectie, verontrustend leeg daar, onder die cursor. Weijers' jongste boek, althans het deel dat ik ervan las, is een grauwe baal plat en verveeld ik-gehik. Zonder glans. Wie wil dat nou weten? Waarom, dacht ik, zijn deze landerige krabbels verzameld en voor een tweede keer de wereld in geslingerd?

Toen ik dit testimonium paupertatis had genoteerd, sloeg ik het boek toch nog een keer open, las verder en zag dat Weijers onder meer schrijft:

Het is altijd de vraag, of althans mijn vraag, waar het persoonlijke ophoudt en het navelstaren begint. Ik houd er niet van als het persoonlijke een excuus is om geen positie in te hoeven nemen. Ik houd er niet van als het persoonlijke zo persoonlijk is dat het exhibitionistische clichés oplevert.

Die vraag, haar vraag, heeft ze zelf beantwoord. Het antwoord luidt: bij Zelf doen.

zondag 6 november 2022

Guus Middag, De wereld is weer plat, ja

De poëzie van tegenwoordig. Van Oorschot, Amsterdam 2019. Paperback met flappen, 207 blz. inclusief verantwoording, aantekeningen en register.

Dit mooi uitgevoerde boek (omslagontwerp van Christoph Noordzij) bevat twintig beschouwingen – zowel nieuwe, als bewerkte die eerder elders waren verschenen – over evenzoveel poëtische teksten (gedichten en liedteksten) van evenzoveel auteurs; alle besproken teksten verschenen voor het eerst in het huidige millennium (tussen 2001 en 2018). Op het achterplat heet het dat dit boek niet bedoeld is als een nieuwe dichters-top-twintig; het gaat Middag daarentegen 'om maximale aandacht voor het ene afzonderlijke gedicht, dat hem raakt en intrigeert – en blijft intrigeren, ook na vele keren lezen.'

De achterplattekst heeft sommige recensenten van deze bundel op het verkeerde spoor of been gezet: zij leidden eruit af dat Middag hier gaat uitleggen waarom en/of waardoor deze gedichten hem raken. Quod non. De focus ligt niet op de essayist, maar steeds weer op de tekst, en dan niet op een tekst in een oeuvre of een tekst met een bepaald thema of een tekst met een specifieke vorm, maar, zoals op het achterplat wordt geïmpliceerd: de afzonderlijke tekst als tekst.

Deze essays zijn stuk voor stuk demonstraties van hoe verrassend intrigerend poëtische teksten zijn wanneer ze met aandacht worden gelezen. Het gaat in elk essay om de besproken tekst, niet om welk aspect van de tekst precies Middag zou raken. De intrigerende tekst zelf levert stof te nadenken, herlezen, verdere reflectie en naslag, en dan – maar altijd nog: tussentijds – een verwoording van de bevindingen tot dusver. Niet meer, en niet minder.

Middag betoont zich – als ik de blurb van T. van Deel op de achterflap mag lenen – 'een aanstekelijk lezer', waarmee ik bedoel dat hij  de, mijns inziens ideale, combinatie is van een ragfijne lezer en een kraakheldere schrijver. Misschien is hij soms een tikkeltje te veel aangeraakt door het goede oude Merlynisme: hij kan het niet laten om hier en daar zinnen en versregels en lettergrepen te tellen en wat hij noemt 'rijmsnoeren' in de teksten aan te wijzen, ook wanneer dat weinig interessante vergezichten in een tekst opent; maar soms weet hij al tellend wel een mooie samenval van vorm en inhoud te detecteren.

Middag is zijn essays, die gaan van Heytze tot Pfeijffer en van Polderman tot Fabias, een uiterst oplettende, aandachtige, nadenkende, vorsende lezer, die ruim de tijd neemt om de betekenis van  woorden, namen, referenties, concepten, kortom de betekenis van alles waar hij niet geheel zeker over is, op te zoeken in de hem daartoe ten dienste staande naslagwerken – niet in de laatste plaats de Van Dale – en een lezer die vervolgens eveneens ruim de tijd neemt om zijn bevindingen – ook, indien verhelderend, betreffende de biografie van de auteur – te selecteren, te ordenen, toegankelijk te formuleren en op te nemen in een betoog waarin hij, als het ware samen met de lezer van het essay, als een goede gids voorzichtig door de te bespreken tekst heen gaat, van boven naar beneden en van links naar rechts, woord voor woord, regel voor regel.

Nergens slaat hij de tekst plat met intimiderende betekenistoekenningen op basis van superieure betweterigheid. Bij twijfel hakt hij zijn knopen niet door maar behoudt hij de aandacht voor de ambiguïteit of complexiteit van de tekst.

Best wel voorbeeldig.