donderdag 24 mei 2018

Mike McCormack, Solar Bones

Tramp Press, z.p., 2016. Gebrocheerde paperback met flappen, 223 pagina's.

Van de schrijver had ik nog nooit gehoord, maar hij is blijkens de achterflap een 'award-winning novelist and short story writer from Mayo.' En dat laatste is zowel een graafschap, een kiesdistrict als ook een plaats in de republiek Ierland, aan de westkust.

Vlak onder Mayo, in Galway, was ik een keer op vakantie. En ja, dat speelt mee als impuls om dit boek te kopen (tijdens een andere vakantie, in Glasgow). Boglands.

Wat ook meespeelde, was dat dit boek uit één zin bestaat. Uit dat vaatje heeft eerlang ook Rutger Pontzen getapt met Nu ik, maar daar was ik niet van onder de indruk. En ik denk dat ik van Solar Bones een recensie heb gelezen (geen idee meer waar of wanneer), waardoor ik dacht: ik waag het erop. Dit gaat goed gaan. Dit is een leven-omspannende monoloog, een epische, ruraal gefundeerde vertelling die zich in het heden voltrekt, maar breed uitwaaiert.

En het gaat goed. Al was het maar omdat McCormack alle schijn vermijdt de indruk te wekken dat deze roman werkelijk één nette, welgevormde zin is. De tekst is namelijk opgebouwd uit typografisch gemarkeerde, thematisch samenhangende blokken van zeer ongelijke lengte die weliswaar formeel deel uitmaken van een lange, een zeer langgerekte zin zonder ook maar één punt en zonder ook maar één puntkomma en zonder ook maar één gedachtenstreepje, met alleen wel hier en daar een komma, maar geen hoofdletters, tenzij bij namen en merken (bijna geen merken, tenzij het over trekkers gaat).

Doordat de roman spaarzaam maar soms juist weer heel opvallend gebruikmaakt van herhalingen van formuleringen (ze vallen mede op doordat de elementen als bij een nieuwe alinea inspringen) en doordat de onderlinge verbinding van de herinneringen en mijmeringen van de ik-verteller, Marcus Conway, associatief en nauwelijks verhalend/handelend verbonden zijn, doet de tekst vaak aan (epische) poëzie denken. Ook de enjambementen dragen daaraan bij. De meeste alinea's eindigen namelijk midden in een deelzin, heel vaak met een voegwoord of een aanwijzend voornaamwoord of een betrekkelijk voornaamwoord – nee, je krijgt echt niet de kans om te vergeten dat het een, één, doorlopende zin is, een voortstuwende gedachtenstroom.

Daardoor, en doordat het boek (dus) ook geen hoofdstukken kent, is het heel moeilijk om het weg te leggen, en zo mogelijk nog moeilijker om, wanneer je dat dan toch hebt gedaan (de stofwisseling gaat gewoon door) het boek weer op te nemen, of beter: de draad ervan weer op te nemen. Dat maakt dat het lezen van Solar Bones een andere ervaring is dan het lezen van een gewone roman. Je zou er het woord 'de-automatisering' voor uit het archief kunnen halen.

Op onverwachte momenten weet McCormack in zijn vertelling aan het persoonlijke, individuele een enorme, collectieve of metafysische overspanning te geven (en dat is niet alleen omdat de ik-figuur een ingenieur is). Zo is er een prachtige scène waarin Marcus zich herinnert hoe zijn vader, een halve eeuw eerder, zijn trekker geheel demonteerde omdat die niet lekker meer liep; en uiteindelijk lagen alle onderdelen, systematisch op orde, uitgespreid op de vloer van de deel als een weerspiegeling van de sterren in de hemel: een overdonderende hoeveelheid kleine onderdelen die samen een nauw geïntegreerd, aarde-om-en-overspannend geheel vormen (je zou er zo de opening van De theorie van de roman van Georg Lukács bij kunnen citeren).

De kleine Marcus was er diep van onder de indruk, en ook van zijn vader, natuurlijk. Meer dan honderd bladzijden later, als zijn vader aan het aftakelen is na het overlijden van zijn (Marcus') moeder, koopt Conway senior alsnog een nieuwe trekker, hoewel zijn boerenbedrijf niet meer bestaat en hij zelfs helemaal niet meer met de trekker kan rijden of werken – het enige wat hij ermee doet, is het ding poetsen en af en toe starten. Totdat dat niet meer lukt. Zoon probeert pa te helpen, maar moet zijn heil zoeken bij de leverancier, die erachter komt dat pa niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, en dat de fabrikant daarom via een satellietverbinding de startinrichting buitenwerking heeft gesteld... Overdonderd speuren zoon en vader de hemel af naar de maltraiterende satelliet. Een pracht van een herhaling en omkering van die andere trekkerscène (en een prachtig bruggetje naar Februari's Klont).

Die zoon, de ik-verteller, was ooit priester in opleiding, maar is ingenieur geworden. Pa was boer. De zoon kan met allerlei technische hulpmiddelen prima navigeren op zee. Zijn vader echter weet zijn positie op zee scherp te peilen met triangulatie (de driepuntsmeting). De vader weet waar hij is in de werkelijkheid, de zoon ziet voor zich waar hij zich bevindt. Dat is wel even iets anders.

Onthutsend is het einde van de roman, waarin Marcus Conway het verslag geeft van zijn eigen dood door een hartaanval, op de weg terug naar huis met medicijnen voor zijn zieke vrouw. Dan wordt ook pas duidelijk dat heel deze vertelling een lange, moderne Mémoire d'outre-tombe is (wie opnieuw vanaf het begin leest, ziet echter genoeg aanwijzingen - of misschien lag het aan mij dat ik er in eerste instantie langsheen las).

Dat wrange slot is niet tekenend voor heel de roman, wel voor een deel ervan: er spreekt bepaald geen optimisme met betrekking tot de wereld uit dit boek dat handelt over de fundamentele vergankelijkheid van wat mensen op het ondermaanse maken, over economische crisis en fraude; maar anderzijds is de intensiteit van Marcus' herinneringen en de meeslepende, bijna letterlijk boeiende vorm waarin ze opgetekend zijn, het blijk van een grote menslievendheid, meer in het bijzonder de liefde van de hoofdpersoon voor zijn vrouw en kinderen, ook al gaan die verhoudingen evenmin louter over rozen.

P.S.