donderdag 28 juli 2022

Robert Anker, Volledig ontstemde piano

Verhalen[?]. Paperback. 200 bladzijden. Querido, Amsterdam 1994.

Als gezegd ben ik, na noodgedwongen voortijdig gestopt te zijn met de lectuur van Ali Smiths Companion piece, overgestapt op de herlezing van deze verhalenbundel van Robert Anker. Maar het is het wel een verhalenbundel? Is het niet een roman? Het is minstens een thematisch samenhangend vlechtwerk van verhalen met verschillende hier en daar opduikende personages, gesitueerd in een betrekkelijk duidelijke speelruimte: een voor de hoofdpersoon of hoofdpersonen in allerlei opzichten onoverzichtelijk stukje west-Amsterdam vol niet-verburgerlijkte figuren, met stevig op de achtergrond een veilig en begrijpelijk en samenhangend jeugddorp op het platteland.

Ik kocht het boek op 5 mei 1994 en noteerde, in het pre-sociale-media-tijdperk, er vier dagen later iets over in mijn tweede papieren boeken-notitieboek (van 11-10-1992 tot en met 29-11- 1996) op pagina 84:

[op omslag (niet op (Franse) titel) 'ondertitel' / genreaanduiding: Verhalen.]

Achterop staat: '[...] zeven verhalen die gaandeweg steeds meer verstrengeld raken.'

Da's wel zo. Zelf-plagiërend en wellicht wat tè bombastisch, maar toch had dit boek best een 'episodische roman' kunnen heten wat mij betreft.

Het merendeel kende ik al (soms onder andere titel, geloof ik) uit Tirade. Maar het samengaan in éen band maakt 'r wat bijzonders van.

Al die hoofdfiguren (of toch: één) die zich uit de wereld terugtrekken, levend in de stad en rond of in een kraakpand, met een alles behalve schokvrij opgehangen kompas in hun borst (WFH, Preambule van Paranoia) en alles in een sneltreinstijl geschreven.

Als immer met een hoge graad van onvolledigheid, diffuse beelden maar met àl die parallellen: natuurlijk het zich onherstelbaar opdringende jeugddorp; maar ook dat kraakpand; steeds weer de vervoerende roep van de merel; jonge meisjes die de held met 'n slag uit zijn zwevende staat sleuren. Dat wordt: herlezen. Nu al. Al word ik er, geloof ik, wat onrustig van.

Maar hier en daar een scheldkanonnade om van te smullen.

Met die scheldkanonnades valt het (bij herlezing) erg mee; eentje kwam ik er nu maar tegen, in het verhaal 'Wilde beelden', als de hoofdfiguur zijn onvrede uit met betrekking tot 'de rectrix, die [z]ijn ondergang voorbereidde'. Reden genoeg om te fulmineren, toch? Maar verderop worden er nog wel wat bij-figuren (sociale typen) krachtig beschimpend neergezet. Overigens zie ik in mijn boeken-boek geen aantekening die duidt op een gerealiseerde herlezing in die jaren. Maar streepjes in de marge van de romans zelf wijzen er wel op.

Grappig vind ik het toeval dat ik dit oude leesverslagje herlees net nadat ik in het voorlaatste verhaal, 'De taper getapet', een aantekening maakte over de wederverschijning van de rubriek 'Opgeheven' die een personage in een ander verhaal ook al onderhoudt in de wijkbode De Kring. De verhalen raken inderdaad gaandeweg steeds meer verstrengeld, maar ze raken of zijn zelfs van meet af aan ook zeer vervlochten met veel van Ankers andere proza en niet minder met zijn poëzie. Maar ook gaan er soms verder weg opgehangen intertekstuele belletjes rinkelen, zoals een schelletje Nijhoff, en – vooral door de merel – een steviger bel P.N. van Eyck, hoewel ik me voor kan stellen dat Anker gruwde van diens qua vorm al te ouderwetse en qua inhoud zelfingenomen en vooral te zelfverzekerde poëzie.

Bombastisch vind ik de bundel nu niet, laat staan tè bombastisch. Wel trekt Anker als het hem zo uitkomt het verheven register welbewust wagenwijd open, maar dat is dan om de hoogdravendheid van de begeestering van zijn personage(s) tegelijk uit te beelden en enigszins te ironiseren. Voortdurend zwalkt de verteller of vertelinstantie aldus heen en weer tussen het personale en het auctoriale vertellen, en steeds moet dus de lezer zelf ook een positie innemen tegenover het verhaal en het verhaalde.

Interessant vind ik de in deze bundel (al?) duidelijke aanwezigheid van het motief van de neiging van de hoofdpersoon tot wereld-afgewendheid, het kloosterlijke zich terugtrekken (hier kan wel een moppie van Mahler) om zich des te beter bezorgd over deze wereld te kunnen buigen, en tegelijk het zich daar weer schuldig over voelen omdat het gepaard gaat met een niet actief deelnemen aan diezelfde wereld, die daar toch erg mee gebaat zou kunnen zijn. De hoofdfiguur van 'Wilde beelden', een niet geheel over gebaande rails doordenderende leraar maatschappijleer, die toch ook een zegen voor de jeugd zou of had kunnen zijn, maar door zijn streberige rectrix van school weggewerkt wordt; niet geheel onvergelijkbaar met wat de leraar geschiedenis Daan Hollander in Hajar en Daan overkomt; in Oorlogshond figureert een leraar klassieke talen die op of voorbij de rand van het betamelijke opereert met betrekking tot zijn leerlingen. Zeker komt hier, wat betreft het al dan niet afzijdig-zijn, ook Ankers laatste roman om de hoek kijken: In de wereld (2017), het boek waarvan hij de presentatie net niet meer mee zou maken.

Met Hajar en Daan en onder meer 'Wilde beelden' komt een aspect van Ankers oeuvre om de hoek kijken dat anno hodie steeds problematischer zou kunnen worden (of: al lang problematisch is, maar het werd door mij nog niet aldus ervaren): de onverholen macho-hetero-seksistische portrettering van menig vrouwelijk personage door zijn vertellers. Ik zou hier standaard-literair sussend te berde kunnen brengen dat een en ander wellicht gerelateerd is aan Nabokovs Lolita, ware het niet dat ik die roman juist niet te pruimen vond en niet heb uitgelezen en er dus beter maar over kan zwijgen. Anker heeft niet alleen een speelse neiging tot pathetiek en bombast, hij wil ook nog graag de burger in zijn lezend publiek prikkelen door hier en daar net een schepje bovenop te doen. In 'Juju of de terugtocht' blijkt zijn vlammendste vlam Irene geen zeventien maar slechts veertien jaren oud te zijn.

En dan lees ik net in een recensie van Arnold Heumakers dat die Irene uit het slotverhaal misschien de inbreekster is uit het eerste verhaal... Goede suggestie; maar dan moet ik het boek dus toch nog een keer lezen. En dan meteen ook erop letten waar dat motief van het verdwijnen (van onder andere die veilige jeugdwereld) zich aandient en te verbinden is met een conceptuele transcendentie die in enkele verhalen gevat is in het woord 'Opgeheven' (de titel van de rubriek in De Kring), dat net als 'aufheben' in de filosofie van Hegel ambigue wordt gebruikt, zowel in de zin van '(doen) verdwijnen' als in de betekenis 'verheffen, op een hoger plan brengen'. Even Wikipediëren:

Die dialektische Aufhebung ist ein zentraler Begriff der Philosophie G. W. F. Hegels. Er bezeichnet den Vorgang der Überwindung eines Widerspruchs, wobei die positiven, wertvollen Elemente erhalten und fortgeführt werden und die negativen entfallen. Hegel sah in dem deutschen Wort Aufhebung den spekulativen Geist der Sprache, der in der Lage ist, gegensätzliche Bedeutungen in einem Wort zu vereinen. 

Die twee betekenissen worden, in ieder geval bij Anker, verbonden in en door de verbeelding en het schrijven.


woensdag 20 juli 2022

Ali Smith, Companion Piece

Hamish Hamilton, z.p., 2022. Hardback met stofomslag, 227 blz.

Weer ben ik eringestonken: ik begin aan een Smith (nadat ik een wat gewonere roman gelezen heb, een rechtlijniger verhaal) en denk bij een zijspoortje, dat het verhaal strakjes wel weer op de hoofdroute aansluit… mooi van niet: Smith stapt stevig associërend door op het veronderstelde zijpad. Haar romans zijn zo veel meer dan alleen verhalen; ze zijn ook taalwerkplaatsen voor een schrijfster met een voortdurend afwijkend hoofd. Het kost me steeds weer een hoofdstuk voor ik weer bij haar poëtica ben, maar ondertussen was het leesplezier er niet minder om. De etymoloog in me glundert bij het lezen van Smith.

Leuk is dat de vertelster op pagina 4 noteert: ‘I didn’t care what season it was.’ Als je dan het omslag van deze roman ziet en je hebt haar eraan voorafgaande seizoenencyclus gelezen, weet je dat deze roman er wel en niet bij aansluit. Leuk is ook dat het taalspel weer niet van de lucht is; nu gaat het onder andere over ‘curlew or curfew’, wulp of avondklok (benieuwd wat dat in de vertaling is geworden), een vogel en tijd, misschien metaforisch verbonden door dat ook van de tijd wordt gezegd dat ze (voorbij) vliegt.

Ondertussen in het ziekenhuis gaat het niet goed met de vader van Shifting Sand, zoals een onbekende bekende van de vertelster de vertelster noemt. Maar voor het weer over haar vader gaat, schiet er al een herinnering tussendoor en een gedicht van e.e. cummings. En dat alles in die merkwaardige bladspiegel zonder woordafbrekingen, en met ieder ‘would’ en ‘had’ en ‘should’ na ‘I’ en ‘he’ en ‘she’ teruggesnoeid tot een apostrof plus ‘d’, maar bij elk stukje personagetekst wel een volledige inquitformule.

Een tijdje later

Vakantievoorbereiding, hittegolfje, kortom: al te brokkelige lectuur. Op pagina 197 moet ik concluderen dat ik van meet af aan moet en wil herlezen. Ik ben totaal de weg kwijt in dit boek. Zou misschien een reading companion moeten hebben, maar wil het zelf doen.

Het boek dat ik bestelde voor de vakantie (de tijd dringt) wordt maar niet geleverd... Moet ik dit jaar dan toch De man zonder eigenschappen gaan lezen, van Robert Musil? (ik lees namelijk geen Engels als ik in Duitsland/Oostenrijk ben, en dat ben ik binnenkort; maar ook weer niet zo lang dat ik dat ik DMZE, al is het maar de vertaling, uit kan lezen).

Herlees inmiddels Volledig ontstemde piano (1994) van Robert Anker, die bepaald niet onbekend was met het concept van wat hij dan noemt ‘de lege man’, zoals wel blijkt uit zijn dichtwerken Nieuwe veters (1987) en Goede manieren (1989). Zijn Volledig ontstemde piano-verhalen hebben elk ook van die Smith-achtige narratologische ontsporingen, lijkt het. Wel passend in deze context dat het vijfde verhaal ‘Wilde beelden’ heet (staat integraal op de webstek van Van Oorschot, omdat het in 1993 in Tirade stond).

Het is bijna dertig jaar geleden dat ik de bundel voor het eerst las. Ik meen dat Ankers zijpaden en dwaalwegen iets meer richting surrealisme gaan soms, het psycho-soort van Bordewijk waar ik meestal met een bochtje omheen las – vertel mij wat over de complexiteit van smaak en voorkeuren, gewoontes en favorieten: Anker gaat erin als gesneden koek omdat hij me ik-weet-niet-waar, maar daar dan wel precies weet te raken.

zaterdag 9 juli 2022

Andreas Burnier, Het jongensuur

Salamander, Querido, z.p., z.j. (maar na 1970, afgaand op het ander werk van Burnier dat voorin genoemd wordt; blijkens een artikel van Saskia van Rijnswou in het Lexicon van literaire werken de 4e druk, uit 1972). Paperback, houthoudend papier, 124 bladzijden. Aangetroffen in een meeneemboeken-kastje in de buurt (Arnhem).

Op Instagram, meer in het bijzonder Fixditnu, had ik gezien dat Yra van Dijk in De gids het ‘ronduit verbijsterend’ vindt ‘dat Andreas Burniers [debuut]roman Een tevreden lach niet tot de canon van de Nederlandse literatuur wordt gerekend.’ Ik realiseerde me daardoor dat Burnier in mijn canon nog niet eens voor kon komen doordat ik – eerlijk is eerlijk – nog nooit iets van haar gelezen had. Nu dus wel.

Het jongensuur is een bizar goed boek, in zekere zin een bizarre roman (of novelle) en sowieso een goed boek. Opeens, op pagina 83-84 van de Salamander-uitgave die ik lees, komt, terwijl de hoofdpersoon een jaar of elf is (echt duidelijk is dat niet in mijn lectuur van dit retro-chronologisch vertelde verhaal) De mijn (1885) van Émile Zola ter sprake in de herinnering van de ik-figuur in de rol van volwassen, maar als zodanig nogal ‘verdekte’ extradiëgetische verteller, een vertelinstantie die zich vrijwel nergens expliciet als de verteller van het verhaal manifesteert, zoals Willem Termeer dat in Emants’ Een nagelaten bekentenis wel doet. 

De referentie aan De mijn is een bijzonder en indrukwekkende casus voor de receptie-esthetica (als die tak van onderzoek nog bestaat in litteris). De opening van de passage is: ‘Het is meermalen bewezen dat kinderen niet lezen wat er staat.’ Referenties aan relevante vakliteratuur ontbreken, begrijpelijk, maar wel jammer. De afsluiting is: ‘De mijn gaat over de afdaling en kruisiging van een vrouwelijke god.’ Ik las De mijn (in vertaling eveneens, lang geleden, voor een literatuurtentamen Naturalisme bij A.L. Sötemann) maar dít las ik er toen niet in. Ik ben benieuwd wat me overkomt als ik aan het herlezen sla, want aan het einde heb ik een van de symbolische lente-referenties erin aangestreept (met potlood, want het is een boek uit 1941, uit de boekerij nog van mijn vader): Nu straalde de Aprilzon in haar volle glorie aan de wijde hemel en verwarmde de vruchtbare aarde. (554) en vier bladzijden ervoor: Zijn leertijd was voorbij, hij ging goed gewapend de wereld tegemoet, een vastberaden soldaat van de revolutie’. (550) 

Het jongensuur slaat een grote metaforische brug doordat hoofdpersoon Simone, meer dan een halve eeuw na het verschijnen van Zola’s roman, een afdaling en een initiatie ondergaat. Dat wist ze destijds niet, en zo noemt ze het als verteller later ook niet, maar het is wel in de roman te lezen. Opmerkelijk weer voor de receptie-esthetica is deze mededeling van de verteller: Ik heb De mijn later nooit durven herlezen. (83) 

Zo’n brug kan natuurlijk alleen maar aangelegd worden door de volwassen vertelster. Maar toch is het onvermijdelijk dat je dat waagstuk ook associeert met de elf-jarige Simone, die er verderop in het verhaal blijk van geeft dat ze reeds op jongere leeftijd belangstelling had voor (buitenlandse) literatuur. De Grünbergs, bij wie ze in 1941 ondergedoken is, hebben er zo hun bedenkingen bij dat ze de boeken leest die zij in huis hebben, en zullen weinig weerwoord hebben gehad op Simones gedachten aangaande Nietzsche, net zoals op haar onuitgesproken beroep op ‘hun bewonderde Rudolf Steiner’ volgens wie het denken de poort [is] tot de geestelijke werkelijkheid. (100).

Je kunt ook zeggen dat de weergave, de uitbeelding van de lagere-scholiere Simone (voorzover ze nog naar school gaat in de oorlog) verre van realistisch is. Maar juist dat maakt deze roman of novelle zo veel interessanter dan suffere boeken als Het bittere kruid waarin het jonge hoofdpersonage zonder een spoor van distantie door de verteller in al haar naïeve gedachtetjes en waarnemingen van de grote mensen-wereld klakkeloos wordt gevolgd. Steeds kan je als lezer van Minco’s topstuk meewarig het hoofd schudden en als een leeftijdgenootje van de heldin bij de poppenkast roepen: ‘Kijk uit, achter je!’ Niets van dat sentiment in Het jongensuur, waar het naïef-associatieve droomdenken van Simone zeker niet uit de weg wordt gegaan, maar nergens als alleen zaligmakend wordt gepresenteerd. 

Door die afstand (en de brug) tussen personage en verteller is er ruimte voor allerlei vormen van humor, ironie, sarcasme, sociale, politieke en culturele kritiek, die van het verhaal veel meer maken dan de persoonlijke lotgevallen van een Joods meisje in de Tweede Wereldoorlog, ook al speelt het verhaal zich af tussen 1945 en 1940 zoals bijvoorbeeld expliciet is weergegeven in de hoofdstuktitels. In beschouwingen wordt er terecht op gewezen dat de retro-chronologische ordening de lezer kan helpen verder te kijken van dat persoonlijke historische lotgeval: het verhaal van uitsluiting en discriminatie en van het zoeken naar gelijkheid heeft immers ook betrekking op Simones ervaringen en ontdekkingen op het gebied van (trans)sexualiteit en gender(on)gelijkheid, die Burnier klip en klaar presenteert.

maandag 4 juli 2022

Mariken Heitman, De wateraap

Roman.
Atlas Contact, Amsterdam-Antwerpen 2019.
E-boek naar de eerste druk.

Dat je een roman hebt gelezen (in iets te veel sessies, in een te verbrokkelde leesgang) en er graag iets over zeggen zou, omdat het lezen een en al genoegen en verwondering was, hoewel het een soort coming of age-roman is, eenvoudig als een half-vermomde autobiografische schriftuur te duiden, kortom: een tekstsoort waar al te veel bloedeloze exemplaren van in een CPNB-dozijn gaan.

Maar deze roman van Mariken Heitman is geen plat autobiogeneuzel, geen navelgepluis, geen kroeggeouwhoer. Het is een roman op stevige stilistische poten, met een pronte intellectuele kop, een roman waarin een eigenzinnige, kritische, autonome kijk op (een deel van) de wereld wordt ontwikkeld en in een verhaallijn tot uitdrukking wordt gebracht, voor het oog van de lezer wordt neergezet. En ja, er struikelen wat clicheetjes door deze roman, maar in het licht van het grote geheel, vol van intrigerende personages en denkbeelden, doen die er helemaal niet toe. Het is een prachtdebuut.

Gelukkig dacht mijn college Sven Vitse er ook zo over en heeft hij zijn (en zonder dat hij dat toen wist, ook mijn) mening over deze roman helder en secuur geformuleerd op De Reactor, waar ik de lieve lezer dezes  graag naar doorverwijs.