vrijdag 16 mei 2008

John Milton, Paradis Lost

Milton-Het paradijs verloren. Amsterdam 2003 Deze klassieker heeft veel aspecten die er doorgaans aan bijdragen dat een boek niet in mijn canonnetje terecht komt: het is oud; het Engels is dusdanig ouderwets en ingewikkeld dat ik, mede wegens tijdsbesparing (we hebben het hier over 10.515 versregels 17de eeuws Engels), mijn toevlucht moest nemen tot een vertaling; het is niet wat je noemt een zwierige tekst; de auteur c.q. verteller is onverdroten belerend; daarbij is de leer verbijsterend conservatief en door en door bijbels/christelijk.

Maar een beetje ouderdom hoeft een tekst nog niet ontoegankelijk te maken, bovendien lees ik liever tien keer Milton dan een keer Tollens. De angst zit dan ook niet zo zeer in de ouderdom als in de status van 'klassieker' of 'canon-kernwerk'; ik heb nogal eens een blauwtje gelopen met de grote werken der wereldliteratuur; zonder übersnobbish te willen klinken moet ik toegeven dat ik eens voornemens was mijn grootvaders Bijbel van kaft tot kaft te lezen, maar in Deuteronomiën gestikt ben, dat ik (de prozavertaling van) de Goddelijke Komedie halverwege de Hel terzijde heb gelegd, dat ik Proust niet langs mijn gaapreflexen kon leiden, dat ik Het land van herkomst las omdat ik het moest lezen, dat ik 1984 pas te pruimen vond toen ik een facsimile-editie van de manus- en typoscripten te pakken had gekregen in de uitverkoop.

Voor al dan niet modern Engels ben ik niet bang, maar teksten van vóór, zeg, Keats vragen om meer dictionaire hulptroepen dan prettig is voor een louter esthetische leesgang, zodat ik bijvoorbeeld Shakespeare's Sonnets gretig in de tweetalige editie van Peter Verstegen verslond en pas daarna andere edities erbij las. Vandaar dat mijn Penguin Classic-editie van Paradse Lost (bezorgd door Christopher Ricks, een reprint van 1968 uit 1989) al sinds de dag van aanschaf, 17 januari 2003, 'aangelezen' (d.w.z. een enkele bladzijde geproefd) maar ongelezen tussen allerlei moderne epische gedichten in de kast staat. Maar laat nou Peter Verstegen in 2003 een vertaling van Miltons epos hebben gemaakt op zijn vertrouwde vakkundige en zorgvuldig geannoteerde manier. Dat deze uitgave - zo'n grote, dikke (548 pagina's) in Athenaeums Gouden Reeks - niet tweetalig is, valt wellicht te betreuren, maar niet erg lang: er zitten van die mooie gruwelprenten van Doré bij, en doordat er een regelnummering in is opgenomen, laat de tekst zich makkelijk vergelijken met de eveneens genummerde van de Penguin.

De thematiek van de tekst, 's mensen zondeval en hoe daarmee om te gaan, is hoog-ernstig, het betoog waaiert breed uit, de mono- en dialogen, aan- en afgekaart met fraseringen als 'Zo sprak de valse veinzer, niet herkend', zijn van een zeer onrealistische allure, de stijl is stug en betogend, de beeldspraak dungezaaid, de enkele homerische vergelijkingen ogen als genrespecifieke, verplichte nummers, het geheel is gedrenkt in een zwaar christelijke moraal en te drogen gehangen aan een onverwoestbaar geloof aan God en diens Voorzienigheid. Kortom, geen doorleesromannetje.

Zo diep in het putje van de evaluatie gedaald, gloort er toch nog het licht van de positieve waardering. Het verhaal van Lucifers val die voorafgaat aan zijn wraakzuchtige verleiding van de mens, een verhaal waar Milton zeer veel woorden aan wijdt, speelt zich af ver voor de schepping. Ik vind dat prima, maar het strookt niet met wat ik, Nederlands Hervormd gedoopt, -pokt en -mazeld, me, zij het misschien wat naïef, had voorgesteld van het creationisme, namelijk: eerst was er helemaal niks, dan schepping, vervolgens wat de mens daarvan onder Gods hoede gemaakt heeft. Maar Milton plaatst tussen niks en schepping een fatastische, zwadderomspoelde titanenstrijd, echt groots. Ben ik dol op: grote ego's in grote coflicten, zolang het fictie is. Milton maakt met zijn verhaal de wereld van voor de schepping erg reëel, met diverse, onderscheiden ruimten en sferen, en met talloze personages, onder wie God, Satan, het nefast incestueuze duo Zonde en Dood, en al die (soorten) engelen in groten getale, in onoverzienbare scharen. Dat maakt het allemaal zo reëel, dat die wereld er wel geweest moet zijn, geschapen voor de schepping, wat dus niet klopt.

Als de 'camera' zwenkt, weg van al die donkere krachten die God naar de kroon trachtten te steken, over de gapende chaos, die in Mitons visie blijft bestaan, ook na de schepping van de hemel e.t.q., naar de aarde, meer in het bijzonder het paradijs (het is een enorme, transgalactische beweging die de verteller als focalisator maakt), zien we Adam en Eva 'cultiver son jardin', om het zo eens te zeggen, en dat doen ze dan... nu ja, haast op z'n Theo en Thea's, echt heel kneuterig, met bloeien en snoeien, oogsten en bloempjes opbinden met myrtheloof, alsof we opeens verzeild zijn geraakt bij de jaarlijkse lathyrustentoonstelling van tuindersvereniging Ons Buiten. Maar de gesprekken, nee: de debatten die Adam en Eva daar hebben, gaan over onderwerpen en zijn van een weloverogenheid, dat je denkt: hoe kan het dat ze nog niet genomen zouden hebben van de vruchten van de boom van kennis van kwaad en goed? En nadat ze die zonde dan hebben begaan, worden ze, in mijn optiek, inderdaad niets wijzer, of het moet zijn dat ze zich dan bewust zijn van hun lichamelijke lust en, in het verlengde daarvan of als uiting ervan: van hun naaktheid. 't Kan zijn dat ik des tijds des zondags niet goed heb opgelet, maar ik wist niet dat kennis van goed en kwaad hetzelfde was als en niet meer dan bewustzijn van lust. Weer wat geleerd.

Misschien ligt het aan de ouderdom van (de intellectuele context van) de tekst, misschien ligt het aan Miltons persoonlijke opvattingen, maar de bijbels geïnspireerde misogynie in deze tekst is tamelijk abject. Dieptepunt is een, zeker in de Engelse versie, zeer fraaie omschrijving van Eva, de moeder aller vrouwen, in een moedeloze verzuchting van Adam:

[...] O why did God,
Creator Wise, that peopl'd highest Heav'n
With Spirits Masculine, create at last
This Novelty on Earth, this fair defect
Of Nature [...]?
(Book X: 888-891)

Toch was Milton (ik voel me erg een leek op dit terrein, maar vooruit) ook modern, want hij doorvlecht zijn allesoverkoepelende bijbelse, christelijke moraal met een een stevig verwoorde, modern-zeventiende-eeuwse opvatting over de menselijke vrije wil, een wil hem/haar weliswaar gegeven door God, maar toch: vrij en gestuurd door rede. Adam en Eva onder anderen debatteren daar voortdurend over: de mens is voorzien van de rede en kan en mag (dus) zelf beslissen hoe te handelen, hoe te leven. Dat impliceert de mogelijkheid van een miskleun, Q.E.D. Het kan wederom aan mijn opvoeding liggen (of aan mijn aftakelende geheugen), maar ik vond dit nogal verrassend; het conflict mens-God wordt op die manier een mooi tragisch gegeven van klassieke allure, groot en meeslepend. Het meest verrassend in dit licht vond ik Eva's pleidooi om, ter voorkoming van de voltrekking van Satans wraak, ofwel a) domweg geen kinderen te maken, dan wel b) samen met Adam zelfmoord te plegen! Hoe haalt een christen het in zijn hoofd om Eva dergelijke overwegingen in de - louter metaforische - schoenen te schuiven? Doordat Het paradijs verloren toch al zwenkt tussen groot(s) en klein, tussen onvatbaar-goddelijk en uiterst behapbaar-menselijk, tussen rationele gedachten en bloedstollende vechtpartijen drijvend op een oersoep van 99,9% adrenaline, was ik al lezend helemaal bereid die gedachten van Eva als passend verhaalelement te accepteren (zonder dat ik in real life zelfmoord erg acceptabel vind, tenzij in situaties als die van Claus of Voskuil: wees uw afgang voor!).

Aan het mengelmoes van extremiteiten dat Het paradijs verloren is, draagt ook bij dat het boek weliswaar volkomen christelijk is, maar dat Milton desniettegenstaande in heel veel gevallen het klassieke veelgodendom erbij haalt om de boel te verduidelijken (niet gek misschien, als je bedenkt dat de man inmiddels blind was toen hij zijn epos dicteerde: hij greep terug op de klassieken die hij had gelezen). Op mij heeft het als effect dat ik het bijbelverhaal eens te meer zie als een van de klassieke mythologische literaire verhalen.

Milton verbaast me, kortom, voortdurend met zijn beroemde boek, zodanig dat ik alles wat ik er misschien niet aan zou waarderen, voor zolang als ik het lees, volkomen en welbewust vergeet (al is het jammer dat het laatste deel van boek 11 en heel boek 12 - gelukkig een kortje - alleen maar over het eigenlijke onderwerp gaan, en dat daarin dus die verderflijke Satan niet meer meespeelt; dan is de dramatische Schwung er een beetje uit).