Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam-Antwerpen 2017. 95 bladzijden inclusief de verantwoording. Het omslagontwerp en de typografie van het binnenwerk zijn van de onvolprezen Melle Hammer.
Zoals er mensen schijnen te zijn die niet van de muziek van Tom Waits houden, of die geen waardering kunnen opbrengen voor het werk van Peter Brötzmann, schijnen er ook mensen te zijn die niet houden van de poëzie van Piet Gerbrandy. Heel vreemd.
Beslist doen, zou ik zeggen: Steencirkels lezen. Nu. En nee, daar word je niet vrolijk van. Maar het is overdonderend en indrukwekkend en aangrijpend. Niet zoetgevooisd maar zeer wel luidend; niet subtiel, toch op een bepaalde manier fijnzinnig; nauwelijks olijk, zeker niet lichtvoetig maar nors en zonder haten (zoals een bundel van Gerbrandy uit 1999 heet). Fors, massief haast; lidwoord-arm en honderd procent kommaloos. Kortom: lapidair. Een geheel, waar moeilijk een onderdeel uit te lichten is (al heeft Gerbrandy onderdelen eruit voorgepubliceerd in zeven periodieken).
Sinds Drievuldig feilloos vals uit 2005 heeft Gerbrandy al zijn gedichten van een 'bodem' voorzien. Die bodem is hier uitgegroeid tot een soort lichtkrant, meer in het bijzonder een onder alle gedichten doorlopende hervertelling van de schepping van de aarde, haar daaropvolgende vernietiging haast in de ijstijd en haar regeneratie daarna en vervolgens het ontstaan van de mens, de totaal alleen staande mens. Paradise lost, maar dan zonder God. De woordvoerders van deze bodemtekst, goddelijken die niet alwetend zijn ('Men vertelt maar bronnen / zijn altijd onachterhaalbaar'), vragen zich af waartoe die mens toch: had de aarde 'niet genoeg meer / aan zichzelf en alles wat tot dan toe had voldaan? Verlangde zij naar iemand / om haar uitputtend in kaart te brengen uit te baten en te duiden? Had zij behoefte aan gezelschap om haar tot in haar diepten uit te wonen?'
Het is onvermijdelijk om in die ene mens ook de mensheid te zien enerzijds en ook, als representant, de epische held van de gedichten die erboven staan anderzijds: 'Het gaat om een man. / Wij noemen hem O voorlopig. / [...] / Omdat O kwam en ging. Er was. Verdween.' Aldus het openingsgedicht 'open', waaronder staat: 'Het geldt als beleefd eerst goden de woorden te laten.'
Dit gedicht wordt gespiegeld door het slotgedicht met dezelfde titel. Daartussen staan vijf afdelingen: 'damp', 'loo', 'hol', 'kust' en 'gas'. De geschiedenis lijkt me met de laatste afdeling van het verhaal nog niet afgelopen, als ik denk aan de (volks-)etymologische verwantschap van 'gas' met 'chaos', de woest- en ledigheid waaruit traditioneel de wereld ontstond.
Dit gedicht wordt gespiegeld door het slotgedicht met dezelfde titel. Daartussen staan vijf afdelingen: 'damp', 'loo', 'hol', 'kust' en 'gas'. De geschiedenis lijkt me met de laatste afdeling van het verhaal nog niet afgelopen, als ik denk aan de (volks-)etymologische verwantschap van 'gas' met 'chaos', de woest- en ledigheid waaruit traditioneel de wereld ontstond.
De verhaallijn van Steencirkels staat beknopt in het openingsgedicht:
Dit is waar we gekomen zijn
een stoombad in de provincie
een open plek in het bos
een plein tussen kale gevaarten
een oliestrand in het westen
een bed in de smeltende toendra
en op later later geen kijk.
Steencirkels is dus geen bundeling van losse gedichten, maar een groot, doorlopend maar gefragmenteerd en gevarieerd want ook proza bevattend, verhalend, breed-opgezet episch gedicht, dat heel menselijk en lyrisch, liefdesverdrietig en erotisch is, terwijl het ook die menselijke maat overstijgt, bijvoorbeeld door die bodemtekst en door de indringende eco-kritiek die erin verweven is. 'Misschien', staat op de achterkaft, 'wordt hier de poëzie opgeblazen. Dat moet dan maar.'
Een brisant boek is het, maar dan wel een dat de poëzie verrijkt. Het gedicht-geheel en al de onderdelen apart zijn – zoals min of meer gebruikelijk bij Gerbrandy sinds Drievuldig feilloos vals – voorzien van motto's, ontleend aan klassieke teksten. De vijf centrale onderdelen, bijvoorbeeld, hebben opschriften die zijn ontleend aan de vijf boeken van Boethius' Consolatio Philosophiae.
Het middelste deel, 'hol' getiteld, heeft als motto 'inferna adiit domos', achterin voor de leek vertaald met: 'Hij betrad de woonplaatsen daar beneden'. O bevindt zich dan, volgens het openingsgedicht van het boek, hierboven aangehaald, op 'een plein tussen kale gevaarten'. Op de eerste bladzij van 'hol' heet dat: Is dit een plein? / Is het niet veeleer een kale vlakte / omgeven door stenen gevaarten zonder ziel?' En meteen daaronder zegt een andere stem (cursief weergegeven): 'Wrijf het er maar in. Hier is geen hoop.'
Het middelste deel, 'hol' getiteld, heeft als motto 'inferna adiit domos', achterin voor de leek vertaald met: 'Hij betrad de woonplaatsen daar beneden'. O bevindt zich dan, volgens het openingsgedicht van het boek, hierboven aangehaald, op 'een plein tussen kale gevaarten'. Op de eerste bladzij van 'hol' heet dat: Is dit een plein? / Is het niet veeleer een kale vlakte / omgeven door stenen gevaarten zonder ziel?' En meteen daaronder zegt een andere stem (cursief weergegeven): 'Wrijf het er maar in. Hier is geen hoop.'
Het is niet moeilijk in deze locatie iets als een Amsterdamse Zuidas te herkennen, en in deze tekst een referentie te zien aan Dante's Inferno. En juist in deze helse afdeling wordt de verwording van de westerse wereld geschetst. In het deel erna, 'kust', komt O terecht in een verbeelding van het half-mythische Ierland. Adriaan Roland Holst ligt om de hoek, als het ware. Vervolgens belandt O op de poolcirkel. Anders dan die van Dante, eindigt zijn (zoek)tocht niet in hemelse sferen, en een Beatrice is er al helemaal niet in te vinden.
'Leegte', staat er in 'hol', 'hoe definitief ook behoeft een locatie. Een plek waarop zij aan te wijzen is. Steencirkel in het gras. Krater in de toendra. Schedel in een prehistorisch graf. Baarmoeder van de singulariteit.' Gerbrandy heeft met dit boek een locatie gemaakt voor de tragische leegte en verlatenheid van O. Het boek is niet gewoon maar poëzie, het is meer. En hiervoor geldt weer eens wat Eliot ooit zei: 'Genuine poetry can communicate before it is understood.' En de bundel is zo mooi opgemaakt door Melle Hammer, die al die uiteenlopende vormen van teksten maar tot een geheel heeft moeten zien te maken; wat hem gelukt is.
Eén klein kanttekeningetje: die paginanummers zijn m.i. echt niet nodig in een boek als dit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten