maandag 15 juli 2024

Paul Auster, The New York Trilogy: The Locked Room

City of Glass, Ghosts, The Locked Room. Penguin Books, New York-London-Victoria-Ontario-Auckland 1990 (de romans dateren uit respectievelijk 1985, 1986 en 1986).

Na Ghosts volgt tot slot The Locked Room, twintig bladzijden dunner dan City of Glass, 67 bladzijden dikker dan Ghosts. Ik word onmiddellijk afgeleid door de onmogelijke referentie aan een ander verhaal, There for but the (2011) van Ali Smith.

Ter zake. In deze roman zijn de personages veel meer van vlees en bloed dan in de vorige twee, ook al speelt er op de achtergrond even een zekere detective Quinn mee, en is er weer een zoektocht naar een persoon en zijn er weer zinspelingen op literaire auteurs en werken en is de gezochte persoon weer een (dit keer niet geheel succesvolle want niet publicerende ) schrijver.

Was er in City of Glass, als ik het wel heb, voor het overgrote deel een extradiëgetische verteller, die zich op de eerste pagina al kenbaar maakte met de mededeling ‘As for Quinn, there is little that need detain us’, en in Ghosts idem dito (‘and that is how it begins. / The case seems simple enough.’), in The Locked Room is er een personage dat (retrospectief) ook de ik-verteller is. Dat schept, denk ik, meteen meer mogelijkheid tot betrokkenheid van de lezer bij het verhaal en de personages. Bovendien vond ik een ingelaste herinnering aan een jeugdvoorval heel interessant, omdat het voorval, waarin zijn vriend Fanshawe de hoofdrol speelde, heel interessant is en ook goed wordt verteld en daarna ook nog eens als volgt wordt geëvalueerd door de ik-verteller:

It was the first truly moral act I had witnessed, and nothing else seemed worth talking about.

Dat staat op de vierde pagina van het tweede hoofdstuk, en nam al de bedenkingen weer weg die in mij de kop op hadden gestoken bij de laatste zin van het eerste hoofdstuk. Wanneer Sophie – de echtgenote maar mogelijk al de weduwe, van jeugdvriend Fanshawe – aan de ik-figuur al Fanshawes manuscripten meegeeft, opdat hij kan bezien of ze publicabel zijn, vertrekt deze aldus:

Then I hauled the two suitcases slowly down the stairs and onto the street. Together, they were as heavy as a man.

Best een mooi beeld voor een man die het volledige Nachleben in spe van zijn vriend met zich meedraagt. Maar serieus, twee koffers van elk een kilo of veertig? Daarmee ga je wel heel erg langzaam de trap af, als je dat al lukt. Toch?

Los daarvan: dit derde trilogiedeel is in mijn optiek voorbeeld van hardcore theoretisch postmodernisme. Het is een weldoortimmerd stuk vertelgenoegen dat iets (rechtlijnigs, ondubbelzinnigs) te zeggen heeft over (een fatalistische, existentialistische, humanistische, kortom: modernistische visie op) het leven. De eventuele gelaagdheid van de vertelling, het postmoderne spiegelpaleisaspect, doet daar niets aan af maar draagt daar juist veel aan bij: iedere ingebedde verhaallijn is een voorbeeld te meer van de centrale gedachte dat het individuele menselijk leven niet op begrijpelijke wijze als zinnig te bestempelen is, als doelgericht, als teleologisch verantwoord geordend, maar dat daarom nog steeds niet volkomen zinloos zou zijn. Het is complex, verraderlijk ingewikkeld wellicht, terwijl het dermate gestructureerd lijkt dat een detective er zijn of andermens’ weg wel in (terug) zou kunnen vinden. Quod non.

Ik zeg er meteen bij, dat ik deze conclusie trek nog voor ik bij het einde van het derde deel ben.

[...]

Maar nu ik het hele boek uitgelezen heb, denk ik niet dat ik tot een andere conclusie hoef te komen, ook al ging het verhaal nog een paar maal over de kop en anderszins om z’n eigen as heen, dook de man die in het eerste deel van de trilogie verdwenen en onvindbaar was toch nog even op in een café en bleek de ik-verteller maar liefst de auteur te zijn van zowel de onderhavige roman als van Ghosts en City of Glass.


Geen opmerkingen: