dinsdag 6 februari 2024

Gilles van der Loo, Café Dorian

Digitale editie naar de eerste druk, Van Oorschot, Amsterdam 2023.

Laat ik weer eens een roman lezen die genomineerd is voor de komende Libris-literatuurprijs, dacht ik. Sommige werken van de langlijst zijn van auteurs die me maximaal nog maar matig interesseren, andere had ik al gelezen en herlezen voor de langlijst er was, sommige andere zijn onbekend genoeg om interessant te kunnen zijn.

Van Gilles van der Lee moet ik ooit wel eens gehoord hebben, namelijk toen zijn debuut Hier sneeuwt het nooit (2011) op de juryleeslijst van de Academica-literatuurprijs stond; aantekeningen erover vond ik niet terug; misschien heeft een ander jurylid de bundel destijds nominabel gevonden; de titel vind ik nu in ieder geval weinig aanlokkelijk.

Op een subliminaal niveau, realiseer ik me nu pas, heeft mogelijk de titel van zijn jongste werk me  geïntrigeerd; in een grijs verleden was ik namelijk lid van de jury van de schavuitelijke Gouden Doerian. Maar voor die prijs zou deze roman niet in aanmerking zijn gekomen: ze steekt stevig in elkaar en is betrekkelijk correct van taalgebruik, en als je van raadseltjes houdt, is er vast wel wat plezier aan te beleven.

Maar voor de rest was het straf werk [intentionele spatie en intentionele ontlening aan het Vlaamse vocabulaire; red.] om het ten einde toe te lezen. Maar het is me gelukt. De constructie van de roman is spitsvondig te noemen, maar je zou ook kunnen zeggen: ver gezocht. Het hele boek is een lang volgehouden verteltrucje: een vrouwelijke vertelster ontwerpt al vertellend een (fictionele) nieuwe wereld voor de hoofdpersoon, iemand die voortdurend 'Hollander' wordt genoemd door de andere personages, maar een enkele keer 'Guillaume' door de vertelster, die met deze vertelling een mislukte gezamenlijke toekomst voor hem probeert te compenseren. Dat klinkt erg liefderijk, maar in mijn leeservaring is die uiterst auctoriële vertelster een bloedirritante, opdringerige, betweterige troela. Ik snap wel dat het niets is geworden met die twee. Als zij dit verhaal niet had verteld, was Guillaume vast op eigen gelegenheid, uit verzet, een kroeg of iets anders in een nog veel verder gelegen buitenland begonnen dan in het door alle vertelkieren heen schemerende, maar nadrukkelijk niet met naam genoemde België.

Die vertelster heeft trouwens nog wel een stevige cursus nodig aan de Schrijversvakschool of iets dergelijks. Het boek staat boordevol geklets:

Je drukt je sigaret uit tegen de muur en mikt hem in de afvalcontainer; houdt de klep open voor die van Abu en volgt hem door de brandschone keuken, waar Sylve een emmer laat vollopen met sop.

Boeiend, maar niet heus. En die puntkomma, zou een komma moeten zijn; 'die' verwijst, naar ik hoop, naar [de] 'sigaret' [van Abu]; terwijl 'hem' niet naar 'de klep' of de 'sigaret' verwijst en ook niet naar 'de afvalcontainer' maar naar 'Abu'. Opmerkelijk trouwens dat Sylve een emmer kan laten vollopen met sop (in plaats van alleen met water), en nog opmerkelijker dat ze dat doet terwijl haar keuken kennelijk al brandschoon is.

Inhoudelijk net zo triviaal en onnozel is:

Met het kaartje in je hand loop je naar de halte van de strandbus. Lang wachten is het niet, al binnen een paar minuten remt er een groen gevaarte voor je neus. De deuren sissen open.

Hoeveel clichés passen er in zesendertig woorden?

Als dan de vertelster ook nog eens gaat uitleggen wat ze precies aan het doen is ('Een schrijver opent de deur, stapt terug, wacht totdat haar hoofdpersoon zich aandient. Zo gauw hij ademt, begint te zien en horen, ontvouwt ze hem een wereld, de plek die ze hem heeft toegedacht.') blijkt de schrijfkunsttrucendoos een maatje te groot voor haar te zijn, wat ook al blijkt uit de hoeveelheid plotwendingen die in deze roman uit de lucht komen vallen.

Een recensent sprak in de NRC van 'de toverachtig krachtige stijl van Van der Loo', een andere sprak in Het parool van een '[s]tralende stijl'. De ene noch de andere heb ik in deze roman kunnen ontdekken.

De stijlmaat was wat mij betreft al vol toen een onderdeel van een hoofdstuk werd afgesloten met de als cliffhanger bedoelde uitsmijter:

En toen moest die ene vraag nog komen.

En daar weer bovenop kwam, na een klinische opsomming van drie reeds vertelde, zogenaamd levensbedreigende situaties waarin Guillaume verzeild dreigde te raken, deze pathetische uitbarsting van narratieve wanhoop:

Je lot is onmiskenbaar en het is mijn taak te volgen, zuiver op te tekenen, maar ik kan het niet. Ik wil het niet. Ik wil dat je leeft.


Geen opmerkingen: