Men moet niet menen dat ik overdrijf als ik hier zeg dat ik werkelijk zelden een zo innige, goede en goed geschreven en mooi gestructureerde biografie heb gelezen als deze. Als ik deze stelling zou moeten onderbouwen, zou ik minstens Fortuins Van Oorschot-biografie (2015) moeten herlezen, maar dat mag iemand anders doen. Deze biografie van Gerrit Kouwenaar vind ik uitzonderlijk goed. Toen ik erin begon te lezen, las ik ook Atonement, dat evenwel steeds vaker bleef liggen, uiteindelijk met de bladwijzer op dezelfde plek; nu ik de biografie uit heb, blijkt dat die roman van McEwan me absoluut niet meer kan bekoren. Fortuin kan namelijk wel goed schrijven, een verhaal interessant vertellen, en de(ze) lezer boeien.
De kwaliteit van deze biografie heeft enerzijds te maken met de grote aandacht en liefde voor de poëzie van Kouwenaar die eruit spreekt, een poëzie die er ruimschoots, maar niet overdadig, in wordt aangehaald en tegen het licht gehouden, anderzijds met de warme aandacht die de persoon van de dichter gegund is, zonder dat de kritische afstand of afstandelijkheid is weggemoffeld (want een beetje een zelfingenomen hork was de beschreven dichter wel) en met de ruimte die de biograaf inruimt voor zowel mensen uit de directe omgeving van Kouwenaar als ook voor het ingewikkelde spel dat er gespeeld werd en wordt op het zogeheten literaire veld.
Fortuin schetst met gepaste distantie, misschien doordat hij, biograaf en geen dichter, geen ware intimus van het literaire Kouwenaar-universum is geweest, maar ook met gretige nieuwsgierigheid allerlei literaire geplogenheden, zoals de wijze waarop (de Vijftigers in het algemeen en meer in het bijzonder) Kouwenaar zich een positie in het literaire establishment wist te veroveren, en hoe langzaam dat, zeer tot diens ongenoegen, ging, maar ook hoe hoog des dichters ster nog tijdens zijn lange leven wist te stijgen.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw was Kouwenaars 'reputatie [...] zo gegroeid en [was] hij [....] zelf dusdanig met prijzen overladen dat iedereen hem wilde hebben [als jurylid]. Hij ontleende niet langer autoriteit aan anderen; een commissie of instelling ontleende autoriteit aan zijn aanwezigheid.' (349) In het register ontbreekt, tussen (koning) 'Boudewijn' en 'Boutens', de naam van de beroemde Franse socioloog, die ook al niet in de literatuurlijst wordt genoemd, maar voor wiens veldtheorie dit dichtersleven gefundenes Fressen is.
Eenmaal lijkt het of Fortuin verrast werd door het klappen van de literaire zweep. Hij vermoedt dat Kouwenaar er als lid van de jury van de P.C. Hooft-prijs, waarmee hij in 1970 zelf gelauwerd was, aan heeft bijgedragen dat 'drie van de vier poëzielaureaten sinds 1976 Vijftigers geweest' waren. De biograaf schiet dan eventjes stilistisch uit zijn slof: 'P.C. Hooft scheet op de grote hoop, waarbij het eerbetoon nauwelijks van de vriendendienst te onderscheiden was.' (350)
men moet is een literaire en literair-historische biografie van belang die, zoals dat zou kunnen heten, ademloos gelezen kan worden, met veel details, gedegen aandacht voor de poëticale ontwikkeling van Kouwenaar, voor diens problematische verhouding tot de Vijftigers, voor het hem immer, maar ten onrechte, begeleidende epitheton 'moeilijk', en geschreven met gevoel voor thematische lijnen en humor, van de hoofdletterloze titelpagina (en het dito stofomslag) tot en met het liggende streepje waarmee het laatste hoofdstuk wordt besloten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten