maandag 21 november 2011

Willem Jan Otten, De vlek

een vertelling. Eerste druk, oktober 2011, Van Oorschot, Amsterdam. 89 blz. Hardcover met stofomslag; achterin een cd met registratie van de voordracht van de gehele vertelling (plm. 77 minuten) door Otten.

Voor lange, verhalende gedichten heb ik een zwak. Van Ottens epyllion De eend (1975) heb ik zeer genoten, zoals ook van zijn 'oude' werk, tot ongeveer Ons mankeert niets (1994) en Eerdere gedichten (2000). Van zijn Libris Literatuurprijswinnende roman Specht en zoon (2005) was ik evenwel bepaald niet onder de indruk; sterker: ik ben toen een beetje opgehouden met Otten te lezen. Maar dit kleine epische gedicht trok m'n aandacht, ook omdat het een mooi boekje is, gezet uit een mooie letter, de Remer (van Gerrit Noordzij).

Het band- en omslagontwerp is van Christoph Noordzij. Mooi, maar er is iets mee aan de hand. De afbeeldingen van het omslag die op internet te vinden zijn (zoals die ik hierboven gejatplakt heb), zijn beter dan het echte omslag. Op het boek heeft het silhouet van deze fraai 'biddende' kiekendief heel lelijk een lullig oogje gekregen; eigenlijk gewoon een gat in z'n knar; niet bepaald realistisch ook nog (zie de foto van mijn exemplaar hierneven; en vergelijk 'm met deze vroege vogel).

Dat beest speelt een cruciale rol in de vertelling, waarvan het plotje gemakkelijk is te vinden op internet, onder andere bij de uitgeverij. De vlek op de X-ray, bijvoorbeeld, wordt in de proloog al beschreven als 'Een dubbele vorm, een donkere vleermuis zich spreidende wijd over / alles wat long is, een aswolk met vleugels, een omtrek lukkraak / als een aardschol maar even exact als een vlinder, een engel van inkt.'

En het beest komt ook voor in een oerscène in het gedicht (of: het onderdeel) 'Een kiekendief in 1960', en die speelt 'Ten tijde van hun moeders dood', wanneer de tweeling Abel en Ton Kans op vakantie op Vlieland is en vanuit een geheime plek in de duinen omhoog kijkt: 'Daar stond zij, / zwijgend als een vlieger, / wijde brede vleugels / met gespreide vingers, / een dubbele vorm gitzwart / in het tegenlicht. / De kiekendief, zei Abel zacht.' En dan worden ze geroepen; moeder overleden.

Later, als Abel te horen krijgt dat hij een vlek op zijn longen heeft, ontkomt broer Ton 'niet aan weten dat hij, starend / naar het nabeeld van de X-ray dacht: / daar heb je hem dan dus. De kiekendief. / Dit is de kiekendief die altijd op mij wacht.' Tot slot, in de epiloog, realiseert Ton zich, als zijn broer toch gestorven is, zij het niet direct aan de vlek, die immers niet op zijn, maar op Josefssons longen zat: 'kiekendief hangt boven jou, / zingen zul jij aan je broer z'n graf.' En nog wat: broer Abels boot, zijn geliefde vluchtplaats van de wereld, heet Bird, niet alleen als eerbetoon aan Charly Parker.

Die vogel is lot en God in één; het alziend oog. En omdat het al zo duidelijk is, had dat beest op het omslag niet dat suffe oogje moeten krijgen. Het rare is dat ik denk dat Otten er mede verantwoordelijk voor is, voor dat oog. Het strookt namelijk niet met de Noordzijdelingse strakheid, en wel met de al te grote explicietheid van Ottens vertelling, zijn overladen symboliek. Het verhaal speelt zich op één dag af (maar heeft een reikwijdte van zeker een halve eeuw). Niet zo maar een dag, neen: 'Het is dinsdag, de eerste na Pasen, twee duizend tien.' De hoofdpersoon heet Abel, Abel Kans, voormalig fenomenaal saxofonist met de artiestennaam Aby Chance ('wonderen, daar gelooft een Kans niet in'). Wel weer aardig is dat zijn broer, die grotendeels de verteller is, zowel ik-verteller als afstandelijke vertelinstantie in vogelvlucht, niet Kaïn Kans heet, maar gewoon Ton. Net zo goed als het leuk is dat die Ton de hele dag bewakingscamerabeelden bestudeert; past mooi bij zijn rol als verteller. Hij werkt in een ziekenhuis; niet zo maar een ziekenhuis, maar het Onze-Lieve-Vrouwe-Gasthuis, voorzien van kapel waarin een koor het Kyrie van Bach oefent en waarin een bijbel opengeslagen ligt met wijze teksten, en waar een Braziliaanse pater werkzaam is die - nota bene - Josefsson heet (dan moet zijn voornaam wel Jezus zijn). Alsof de verwisseling van de röntgenfoto door een zeven maanden zwangere radiologe, die op dezelfde dag voortijdig van een gezonde jongen verlost wordt, niet genoeg ellende veroorzaakt, is er ook nog een zeventienjarige met de 'ogen van Callas' die een sporttas in 'de hospitaalhal die Lichtstraat heet' achterlaat, waarvan iedereen denkt dat die een bom bevat, maar waarin een vondeling blijkt te liggen, 'het Adidaswonder', en deze Baby Boem komt toevallig of niet in een couveuse naast die van de vroeggeboren Johannes (ja ja) van radiologe Nana. En ook komen pater Josefsson en Abel Kans, de eerste met, de tweede zonder vlek, naast elkaar op de IC te sterven te liggen. Het kon allemaal best wat minder.

Toch heeft deze vertelling ook z'n aantrekkelijke kanten. Dat het zo'n beknopte vertelling is, bijvoorbeeld. Dat Otten zeer vaardig gebruik maakt van uiteenlopende versvormen (van mij had hij echter meer gebruik mogen maken van de ouderwetse, brede, klassieke versmaat, zoals in de proloog) en stijlen en niet alleen Bach noemt, maar ook, bij wijze van existentiële vraag van Abel, 'is dit alles wat er is' citeert, en - een beetje flauw - wanneer een rijnaak langs Ton vaart, wat grasduint in de Nederlandse klassieken: 'Ik lees de boeg, Johan-Christina, de vrouw in het stuurhuis zwaait me toe / en wat ik hoor dat daar klinkt is Sky Radio', en het even gemakkelijk heeft over God als over snot ('etterbak, je lekt, hou daar mee op'). Intrigerend vind ik de wisselende rol van de verteller (personage en alwetend); gevaarlijk de referentie aan internet ('groot muzikant, / straks zoek ik op You Tube / de Cape Town Sessions op, / uw broer leeft in zijn solo's voort') als daar vervolgens niets te vinden is, althans geen saxsolo's; niet erg mooi de vele spaties tussen woorden die aaneengeschreven horen te zijn; pijnlijk het 'ziekenhuiszijl'; bizar soms Ottens woordgeknutsel: 'Ik besef dat ik raaskal, ik roep / om Josefsson, tier Jezus Christus / ik beweeg hemel en aarde, jawel. / Hoe moet ik nog zijn blik vergeten, hoe boosheids gesloten ook zijn ogen', dat soms ook resulteert fraaie passages: 'ademtocht / voor ademtocht, heel het wisse stikken / scheuren smeken om morfine heel / de santekraam van mens onteren'.

Ik ben er, ouderwets gezegd, wat dubbel over.

P.S.
dat is me bij nader inzien een te zwak slot. Dus beter nog iets aantrekkelijks genoemd. De titel van het laatste onderdeel voor de epiloog: 'Er moet nog begrepen worden hoe het is bedoeld'. Want zo is het ook nog een keer: deze vertelling wil niet een rotsvaste overtuiging opdringen. Onzekerheid of verbazing over wat er allemaal gebeurt lijkt te overheersen. En dat is aangenaam.

P.S. II
Vandaag - 25 november 2011 - had ik - misschien een beetje vreemd, maar het is nu eenmaal zo - op de sportschool m'n i-podje mee met daarop de door Otten voorgelezen versie van De vlek. Nieuwsgierig, want ooit heeft Otten me versteld doen staan tijdens De Nacht van de Poëzie. Hij kwam op met geen bombarie (en heel groot is hij ook al niet), ging ontspannen op dat grote toneel in die muziekschuur Vredenburg (1.0) staan, één hand in een broekzak, en stak, geheel anders dan al die andere lieden, helder en volledig uit het hoofd van wal. Impressief.

Kort en goed: de voordracht van De vlek viel me tegen. Te 'dichterlijk' met slepende medeklinkers op woordeinde onder andere. Weinig theater ook. En vooral: dit was de derde keer dat ik de tekst tot me nam, en nu ging die me toch tegenstaan. Die Jezusrol van Josefsson viel me veel meer op (en tegen). Het blijft wel zo dat er ook ruimte is voor afwijkende visies op het leven, onder andere die van dokter Benjamin, maar het goddelijk plan overheerst bij nader inzien. Zelfs die titel van de laatste afdeling - 'Er moet nog begrepen worden hoe het is bedoeld' - is niet slechts een leuk auto/metacommentaar van de verteller op de vertelling; ze is ontleend aan die zalverige Josefsson, en die bedoelt ermee dat we Gods dobbelspel met de mens op die manier maar hebben te accepteren.

Geen opmerkingen: