vrijdag 29 februari 2008

Onno Kosters, De grote verdwijntruc

Uitgeverij Contact, Amsterdam-Antwerpen 2007. Omvang: 75 pagina's, maar op de binnenzijde van voor- en achterkaft staan nog motto's.

Vreemd, dat pas dit twintigste Klasse-bericht over poëzie gaat. Maar terecht, dat dit eerste poëziebericht gaat over een goede bundel als deze. De grote verdwijtruc is een boordenvolle bundel: zonder Franse of gewone titelpagina, maar onmiddellijk na de inhoudsopgave en een colofontje word je de gedichten in gegooid, om te beginnen met een groot gezet, titelloos gedicht dat begint met 'Hier is de grote verdwijntruc'. Dan volgen de afdelingen 'Google Earth', 'Het rusteloze einde', 'Over naar Robinson' en 'Bouw' (bestaande uit een betrekkelijk normaal, een klein en een bijzonder vet gezet gedicht, alledrie, anders dan de andere, schreefloos, en afgesloten met een/het 'Sudokugedicht' - moderne rederijkerij?) en dan volgt de 'BIJLAGE', waarin enige notities betreffende de publicatiegeschiedenis van de gedichten en verder bevattende vertalingen van Robinson-gedichten van Weldon Kees door Bernlef en Kosters, en Weldon Kees, is dan wel aardig om te weten, is een Amerikaans dichter (onder andere) die gedicht heeft over ene Robinson (die we natuurlijk onder andere kennen van Foe en Coetzee) en die, wat in verband met de titel wel interessant is, in 1955 plots heeft opgehouden te bestaan (zie hier voor wat extra-literaire referentie).

Normaal gesproken (dus met een understatement) ben ik lichtelijk allergisch voor literatuur die (mede) drijft op interferentie met eerdere en andere teksten, zeker als ik die niet ken en als ik me gedwongen voel die op te zoeken vooraleer ik de tekst die ik aan het lezen ben, zou kunnen gaan doorgronden of waarderen. Nu, van allergie is hier dus absoluut geen sprake, want deze gedichten van Kosters grepen me van eerste lezing af aan uit zichzelf bij m'n lurven, en ik weet nog steeds niet precies waardoor. Uit pure belangstelling en nieuwsgierigheid en doordat ik die dingen mooi vind, heb ik de bundel gelezen, herlezen, en meerdere keren herlezen.

En dat terwijl de afdeling 'Over naar Robinson' begint met een gedicht dat heet 'Op zoek naar Weldon Kees' en dat als onderschrift heeft 'Vrij naar Simon Armitage,"Looking for Weldon Kees" (Kid)', terwijl Weldon Kees in zijn door Kosters vertaalde gedicht 'Met betrekking tot Robinson' een gedicht van Emily Dickinson - blijkens de noot van Kosters - verkeerd aanhaalt, hetzelfde gedicht dat Kosters op zijn beurt - maar dan wel goed - als motto gebruikt bij de gedichtenreeks met de schitterende titel 'Lappen bij regen is gevaarlijk en zinloos'.

Dit lijkt dus heel erg op een uiterst onaangename, moeilijk-doenerige tekstenknoedel van een wel zeer exclusieve (post)modernistische snit, en dat is het wellicht ook, maar het is - in mijn optiek - helemaal niet irritant. Je kan er - zoals ik deed - aanvankelijk lekker overheen lezen en pas later stukje bij beetje de draadjes gaan opnemen en het spoor beginnen te volgen.

Kosters heeft, om op de vorige alinea door te gaan - wel meer fraaie titels. Zo is daar: 'Paaldansen kun je leren', 'Ga toch een eind weg' en 'Lekker weg in eigen land'. Ook 'Meneer Abbas is de baas' behoort tot die categorie, alweer met de aantekening dat ook het hele gedicht fraai is, zeker met een passage als: 'Meneer Abbas is naast de baas: rem- en frictiespecialist.' Maar zie ook een fragmentje als dit (uit: 'Ontdekker vermist (De rollen omgekeerd)': 'Ötzi in de droogte, water in zijn oor, start de start de motor, / rijdt daadwerkelijk achteruit en wist zijn ruiten.' Nota bene: deze meneer - die zich te gehaast heeft gedouched, vandaar dat water, dat oor - deze meneer is personage in een gedicht en rijdt in een SUV, een 'Landwind, koosnaam Hummer' (en is ook zonder kennis van K. Schippers' genotekst te genieten mijns inziens). Daar staat, qua SUV dus, tegenover die meneer Abbas, wiens ogen de indruk wekken 'dat hij 's avonds Hans Lozeizen leest.'

Goed, dan nu de vraag waar het om draait: wat is er zo goed aan De grote verdwijntruc? Antwoord: deze gedichten wekken enerzijds de indruk volkomen toegankelijk te zijn, en zijn anderzijds zeer raadselachtig; maar in al hun raadselachtigheid zijn ze niet lezerverjagend, niet hermetish, niet excluderend, niet taalconstructivistisch. Ze hebben het nonchalante van die gedichten waarin een accountant of zoiets de hoofdrol speelt, een gasfitter of een suppoost in een museum; Kosters kiest onder andere(n) voor een glazenwasser. Zijn personages (als het er al meer dan één zijn) zijn voorzien van een Edward-Hopperrandje, een vleug van Alex van Warmerdams fims (Abel, Noorderlingen, Ober). Ook de titel van een (niet gelezen) gedicht van Anker schoot me tebinnen: Ballade van de lege man. Maar dit terzijde.

Voorbeeld dan van wat ik goed vind. Een gedicht dat 'CV' heet - met als ondertitel '(Bijlage)' - waarin een soort Männer ohne Eigenschaften worden geschetst: de lijfwacht van Al Gore begin 2006, de schaduw van de onzichtbare man, de vierde, oftewel de reservereservereserve-doelman van de wereld, Watsons sidekick, een gedicht dat wat mij betreft prachtig culmineert in deze passage: 'Hij is de stropdas van prins Claus / Bij leven afgedaan'.

Bitter.

Zo staat dit boek vol met sprankelende pareltjes terwijl ook het verhalende geheel intrigerend is, want er loopt een spoor van vertelling door deze gedichten en ook door deze bundel, als u begrijpt wat ik bedoel.

Geen opmerkingen: