Amsterdam-Antwerpen, Querido, tweede ‘druk’ (e-book), 2015, ‘gemaakt naar de eerste druk, 2015’.
Jamal Ouariachi gaat zich in deze, nu tien jaar oude, roman op kundige wijze (aanvankelijk weet hij de aandacht wel vast te houden) te buiten aan ontelbare literaire kunstoefeningen van een of andere schrijfcursus voor middelbare scholieren: meervoudige vertelstructuur, verknipte verhaallijnen, ontwrichting van de chronologie, uitgebreide introductie van bijfiguren die na de introductie vrijwel onmiddellijk het toneel weer verlaten, andere veel te uitgebreide descripties van futiele handelingen, polythematiek, metafictionaliteit inclusief commentaar op de metafictionaliteit, allerlei vormen van ironie en quasi-zelfspot en natuurlijk het implementeren van namaaksels van het merendeel van Queneau’s Exercises de Style. Niets verhult daarbij de enorme eigendunk en superioriteitswaan van de centrale vertelinstantie binnen het kader van deze literaire fictie.
Een en ander leidt er wat mij betreft toe dat de schrijver de welwillendheid van de lezer om toch sympathie te ontwikkelen voor zijn al dan niet antipathieke personages en vertellersfiguren grondig ondermijnt. Alleen het doorzichtig uitstellen van het presenteren van het eigenlijke onderwerp van de roman, ten koste van op de werkelijkheid geënte verhalen over enorme hongersnoden in Afrika, wist te voorkomen dat ik de e-reader al te rap aan de wilgen hing.
Pas ruimschoots na de helft van dit toch al langdradige vertelsel is er opeens een hoofdstuk van veertig pagina’s waarin de niet zo sympathieke hoofdpersoon alle ruimte krijgt voor een belabberde apologie van de pedofilie in een betrekkelijk oeverloze monoloog die qua opbouw opzichtig maar losjes geïnspireerd is op Dante’s Goddelijke komedie maar die verder bestaat uit ontelbare met los zand aan elkaar gelijmde hopeloze drogredeneringen; het is verbazingwekkend dat er toch minstens één recensent was die er anno 2015 aanstoot aan nam en het boek alleen om die reden moreel verwerpelijk vond.
Toevallig las ik juist vanochtend in een column van Sander Schimmelpenninck (over een simplistisch filmpje van Caroline van der Plas), eveneens in de Volkskrant, het volgende over het ouderwetse trollen:
In de oorspronkelijke betekenis probeert een trol online ruzie of emotionele reacties uit te lokken, zonder daar verder al te diepe bedoelingen mee te hebben. De trol wil mensen vooral op stang jagen. Hoewel dat natuurlijk weinig eerzaam is, kan dat ook nog een zekere onschuld hebben – als een gebbetje. In de cultuur van radicaal-rechts is trollen, net als ironie, echter geworden tot een dekmantel. De trol doet alsof hij het niet meent, en het slechts ‘trollen’ is, maar meent het wel degelijk. Deze trollen zijn dus feitelijk pseudotrollen geworden, want een ware trol is een nihilist, die alleen de provocatie nastreeft en verder geen politieke doelen heeft.
Het lot was me gunstig gezind: ik had het boek geleend via de digitale bibliotheek, en die instantie trekt na een tijdje, maar niet zonder waarschuwing, de stekker uit het geleende werk. En weg was het boek, terug in de vergetelheid waar het uit op was gedoken. Verlengen van de leentermijn zou zelfkwelling zijn.
Inmiddels heb ik wel, met veel meer plezier, twee maal Changing my Mind van Julian Barnes gelezen, tien keer zo kort, twintig keer beter en interessanter.
Dit bericht kreeg een tweede leven op Neerlandistiek.nl, het online tijdschrift voor taal- en letterkunde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten