De arbeiderspers, Amsterdam, 1969. Grote ABC nr. 147. Paperback, 130 blz. Omslag: Henri de Haas.
Of ik dit nu een heel goed boek vind, weet ik niet; maar ik heb het wel met heel veel plezier gelezen. Allereerst omdat de uiterlijke vormgeving van het boek me aantrok, net als het ouderwetse zet- en drukwerk. Daar kwam wat nieuwsgierigheid bij want ik dacht in de naam van de auteur een vergeten schrijfster te herkennen: haar naam kwam me niet onbekend voor, maar ik wist geen enkele titel uit haar oeuvre te noemen, en ook deze kende ik niet.
Op het achterplat wordt het boek gekarakteriseerd als 'een mengsel van dagboek, herinneringen, overpeinzingen, gedichten, polemieken en korte verhalen.' Een lekker zooitje, dus, misschien wel enigszins in de lijn van The Friend van Sigrid Nunez (dat ik ongeveer tegelijkertijd maar dan digitaal en dus op andere momenten van de dag las) of Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman. Om er maar twee te noemen.
Aya Zikken schrijft in dit boek [zo staat achterop te lezen] over haar vriendinnen en vrienden, over literaire en artistieke kringen van Amsterdam, over de materieel nog zo onaantrekkelijke condities van het schrijverschap, die auteurs dikwijls noodzaken op te treden in even belachelijke als zenuwslopende literaire 'circusvoorstellingen'.
Het boek zou wat dat betreft ook anno heden geschreven hebben kunnen zijn, maar dan had ik het zeker laten liggen. Dat deed ik met dit historisch werk niet, en daardoor heb ik onder andere kennis kunnen nemen van het tussen de bedrijven door gepresenteerde vervolgverhaal 'Mien uit Medde', over een dertigjarige sekswerkster met een 'IQ die nog hoger is dan die van Goering'. Mien kocht op haar veertiende, toen ze al in het vak zat, voor een appel en een ei een bijna gloednieuwe Dodge waarin een stel zelfmoord had gepleegd; de stank in de Dodge van Mien was niet de harden, want de auto stond ten tijde van de suïcide niet langs de kant van de weg.
Het boek gaat ook over de moeilijkheden van wat Nijhoff ooit noemde ''t schrijverlijk bestaan', inclusief Zikkens stereotiepe huisvesting in een uiterst klein zolderkamertje 'aan het Daniël Meyerplein' en alle nevenklussen en -klusjes die zorgen voor brood op de plank en jam op het brood. Tussen de niettemin luchthartige proza- en dichtregels door siepelen sporen van de existentialistische levensopvatting van deze zelfstandige schrijfster, die destijds gerekend kon worden tot 'de beste schrijvers van Nederland', blijkens haar opname in Stemmen van schrijvers, een reeks 45-toerenplaatjes van Querido waarop toenmalige canon-auteurs voordragen uit eigen werk (weer zo'n klusje dat voor geld zorgde).
Zikken neemt zich in de slotregels voor een bordje op haar voordeur te spijkeren met: 's Morgens en 's avonds niet bellen! Dan kan ze op die dagdelen tenminste aan de slag, in plaats van steeds weer zijpaden in te moeten slaan. Afgaand op de weinige toenmalige recensies van dit boekje, was het niet het hoogtepunt in Zikkens oeuvre, en ook niet een erg karakteristiek voorbeeld van haar werk. Maar juist dat eigenzinnige maakt wat mij betreft tot een heel leuk boek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten