maandag 8 december 2025

Claire-Louise Bennett, Big Kiss, Bye-bye

French paperback with flaps, 168 pages, volgens de webstek van de uitgever, maar de romantekst eindigt in mijn exemplaar op pagina 158. Gezet uit de Fitzcarraldo. Fitzcarraldo Editions, London 2025.

De eerste vier (van de IX genummerde) hoofdstukken van Big Kiss, Bye-bye heb ik nu gelezen, en het is tijd voor enige reflectie want al lezende speelde steeds de gedachte door mijn hoofd: wat is het dat me zo aantrekt in het werk van deze auteur, werk dat weldegelijk enkele kenmerken heeft die me normaal gesproken in literair proza juist niet tot lezen en doorlezen aanzetten. Big Kiss, Bye-bye is Bennetts derde boek, na haar debuut Pond (2015), twintig onderling verbonden korte verhalen, en de roman Checkout 19 (2021); van elk is al een Nederlandse vertaling  verschenen, bij Koppernik. Haar werk werd ook elders en op andere wijzen goed ontvangen.

Dat het werk van Bennett me aantrekt is enigszins overdreven, want het suggereert dat ik alles heb gelezen, terwijl ik de facto nog niet de helft van haar oeuvretje gelezen heb. Ik merk nu pas, dat ik over Pond hier nog niet genoteerd heb wat ik ervan vond; in mijn analoge leeslogboek vind ik er wel iets over maar dat helpt me weinig verder, wat misschien niet vreemd is omdat ik na de oorspronkelijke versie van die roman ook nog de Nederlandse vertaling aanschafte en las. Vond ik het door het fragmentarische, reflectieve, weinig breed uitreikende, semi-stream-of-consciousness-achtige, tastende karakter toch te weinig interessant, lijkt het te zeer een late, zoveelste herhaling van het aloude en achterhaalde hoog-modernisme? Moeilijk voorstelbaar, want wat ik las van Big Kiss, Bye-bye, vind ik prachtig, hoewel ook dat (vergeef me de typering, sprak Opa de Boomer verontschuldigend maar welbewust) toch iets weg heeft van millennialgeneuzel dat niet al te weinig over de de rand van het naveltruitjespluis de wereld in staart.

Niet uitgesloten, in verband met mijn huidige blijde ontvangst, is de invloed van de stoffelijke uitvoering van het boek dat nu op mijn tafel ligt. De producten van Fitzcarraldo Editions zijn wat mij betreft zonneklaar boven alle kritiek verheven, zowel wat betreft de materiële uitvoering als wat betreft de intrigerende inhoud, zeker de vijf exemplaren (vier in blauwe band, een in een witte) die ik tot nu toe in huis heb gehaald; stom genoeg heb ik Pond alleen digitaal en van een andere uitgever, maar dat kan ik binnenkort een beetje goed maken door Checkout 19, op papier en in blauwe band gevat, in de wacht te slepen.

Pond verscheen in de USA als een roman, maar in het VK als een verhalenbundel. Omdat ik mag kiezen, zie ik het als een roman, althans een episodische vertelling, zeg maar in de geest van Robert Ankers Volledig ontstemde piano, maar wel met veel minder differentiatie in het handelingsverloop. Het fragmentarische van het plot van deze derde roman van Bennet, die, als gezegd, negen hoofdstukken telt, is betrekkelijk diep verstopt in, of: wordt gecamoufleerd door de associatief geordende, meanderende, vol van herhalingen gestopte, langgerekte reflecties op alles en nog wat dat opduikt in de herinnering van de naamloze hoofdpersoon annex verteller die enigszins in staat van ontreddering verkeert door de beëindiging van een relatie met een geliefde. Misschien word ik positief beïnvloed door de parallelle lectuur van de Nederlandse vertaling van Kamel Douads Houris, die me ingeeft dat je een constructie- stijl als die van Big Kiss, Bye-bye misschien kan typeren als: arabesk. Het lijkt de constructie bij uitstek voor een schrijver die tracht in woorden te vangen waar een mens denkt niet echt bij te kunnen, terwijl die wel weet dat het er is, zoals ook in Mijn kleine oorlog (1947/1960) van Louis Paul Boon.

Normaal gesproken houd ik, denk ik, net iets meer van proza dat met grote maar overzichtelijke, gelijkmatige, goed gemarkeerde stappen wat sneller thuis raakt dan dat van Bennett, maar in haar geval ben ik geïntrigeerd door wat me voorkomt als een literair/stilistisch experiment en laat ik me heel tevreden meevoeren door een narratieve performance waarvan ik, misschien wel net als de vertelster/auteur tijdens de conceptie ervan,  richting en doel nog niet ken. En redelijk vaak krijg ik een grote glimlach op mijn lezersgelaat wanneer ik een bladzijde omsla en het uitzicht krijg op een boordenvolle boekopening, twee bladzijden naast elkaar met een goed bemeten zetspiegel zonder een enkel spoortje typografisch wit: geen witregel tussen paragrafen, geen inspringing voor een nieuwe alinea, geen kop- en geen staartwit, alleen maar letters en leestekens, louter tekst. Maar inderdaad, ja, wel marges en spaties; zo erg is het nou ook weer niet; nee, het ís geen harde-kern-experimenteel proza. Maar wel proza met de beste, de gretigste, de onmogelijkste en daverendste copulatiescène van deze eeuw.

In het voorlaatste hoofdstuk (ik sla echt heel veel over), als de vertelster terug is uit Schotland, een narratief detail waarvan ik nu niet meer weet uit welk verband het stamt, wordt ze genegeerd door een haar bekend persoon, de zoveelste geliefde, en dan barst ze los in een heerlijke, ouderwetse monologue intérieur vol met ‘and’ aan elkaar gelijmde, steeds bozere bedenkingen, met aan het eind de heerlijke typering van die lamzak van een vent als zijnde een ‘lily-livered nitwitt’. Het eerste deel is al terug te vinden bij Schakespeare (zie: ‘7 Shakespearean Insults to Make Life More Interesting’ in de Merriam-Webster Dictionary) maar Bennett voegt er een ferme scheut eigen vitriool aan toe met het assonerende tweede deel. Dit staat aan het eind van de eerste paragraaf van het slothoofdstuk, een meer dan vier bladzijden lange, wit-loze paragraaf.

De witregel daarna geeft extra kracht aan de plotse paragraafwisseling: ze vertelt verder over Xavier, ‘whom she still loves but no longer desires’, zoals de achterplattekst zo scherp weet te melden. Xavier, overigens, die haar vaak witte lelies ten geschenke gaf, zoals ze een bladzijde later aangeeft.

En na weer een witregel volgt een razend intrigerende voordracht  – door de vertelster op een symposium in Montevideo – met een heldere analyse en duiding van de in Wenen (!) spelende film La Pianiste (2001) van Michael Haneke, gebaseerd op de roman Die Klavierspielerin (1983) van Elfriede Jelinek. Deze helder betogende voordracht, die formeel nogal afwijkt van de associatieve rest van het boek, lijkt als een psychoanalytische spiegeltekst de helpende hand te bieden aan de lezer van de onderhavige roman in zoverre erin wordt gerefereerd aan de complexe, verwarrende relaties tussen uiterlijk en innerlijk, tussen uiterlijke verschijning en werkelijk wezen van de mens.

Het slothoofdstuk bevat wederom schier eindeloze monologue-interieurige, schijnbare neuzelarijen die echter weten te raken aan een Reviaans-sublieme ouwehoerderigheid en nog meer in het licht springen doordat eromheen uitermate aardse en concrete fragmenten staan zoals:

Whenever I’ve been fed up in the past, Xavier has told me not to fight it: ‘You need some downtime, angel.’ I find it comforting when he says that. He didn’t say anything like that this time. Possibly because I’d explained why I felt this way almost immediately after telling him how I was feeling. ‘My period is due on Monday,’ I said. He said he couldn’t hear me, so I said it again. ‘You were always very nice to me when I had my period,’ I said. ‘You didn’t seem to have much of a hard time with them,’ he said. Sometimes, after a really powerful orgasm, my period would come on a little early.

En deze, bijna op het eind:

And now here was this man with white hair and two beady-eyed dogs. There was not much light in that small submerged room. She could hear the fire behind her, she could feel it’s warmth through her jeans. ‘Do you always wear jeans?’ he asked her. ‘No,’ she said, ‘not always.’ Which is perhaps enough to get a man thinking about the occasions when you don’t wear jeans and what the nature of those occasions might be and what it might entail to bring them about.

Straks even naar Hijman Ongerijmd voor Checkout 19.