zondag 16 november 2008

Atte Jongstra, Klinkende ikken

Niet-digitale, originele composiet van 't omslag van mijn exemplaar en knipsel uit de reclamefolderBekentenissen van een zelfontwijker. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen 2008. Privé-domein nr. 266. 422 bladzijden, inclusief register, exclusief ongenummerd fotokatern.

Veel uit het prachtig uitgegeven Privé-domein (vroeger moest je ze nog zelf opensnijden) heb ik niet gelezen (wat moet een mens met dat privé-geneuzel van mensen die beter raad weten met de openbaarheid dan via een dagboek, of ze moeten Van Deyssel heten), maar dit deel kocht en las ik meteen en zonder een recensie gelezen te hebben. En terecht. Het is weer Jongstra op z'n best.

Vanaf het omslag en de titel is het boek zo schaamteloos ik-gericht - als doel of uitgangspunt -, dat je er meteen aan gaat twijfelen of dit niet evenzeer fictie is als ander werk dat 'roman' heet of iets dergelijks. Dat er foto's van de schrijver zelf bij geleverd worden, doet aan die twijfel in het geval-Jongstra alleen maar toe en niet af, indachtig het gebeuren rond Henry II Fix bijvoorbeeld.

Het boek is onnavertelbaar, want allesomvattend en -doordwarrelend wat betreft het gestaag uitdijend heelal dat de naam van deze schrijver draagt en dat vol is van hele en halve nova's, melkwegen en zwarte gaten, planeten, sterren en planetoïden en sterroïden c.q. de beschrijving ervan c.q. de referentie eraan. En natuurlijk word je daar af en toe helemaal iebel van. En natuurlijk denk je af en toe: blij dat de man schrijft en ik hem niet dagelijks in levenden lijve over de vloer of in de kroeg heb. Maar het is een groot plezier om dit alles te lezen, want, om maar eens een frase uit de laat-negentiende-eeuwse literatuurkritiek te gebruiken: wat een meesterschap over de taal heeft die Jongstra. Iedere zin spartelt dartel in het leefnet van zijn notities, met de verzekerde overtuiging na gebruik te worden teruggezet in de even zuurstofrijke boezem van de Nederlandse taal.

En ik kan niet anders dan Tom van Deel, die er flink van langs krijgt, enigszins gelijk geven: er hangt een inktig waas van Brakman over deze heer, althans: Jongstra's ruimhartig en weloverwogen taalgebruik schept een in de verte met die van Brakman vergelijkbare afstand tot het beschrevene en verraadt een dito behagen in het beschrijven en niet minder in het terugblikken op het beschrevene, zij het dan wel met de onnavolgbare 'perifere blik'. En ook wat betreft het plezier (door Van Deel kennelijk slechts als 'lollig' ervaren) is het op iedere bladzijde hier volop genieten, in het besef dat dit niet anders dan decor kan zijn. Des te merkwaardiger misschien, of juist passend, dat ik ten bewijze van een en ander dit ene citaat uit het boek licht: 'Melancholie. Een hoek in het gemoed die men niet alle dagen betreedt. Ik zie er smalle stroken grond met warme, witte bessen bij.' (p. 388) Prachtig.

Geen opmerkingen: