Dit is de uitvoering van een plannetje dat (hoe leuk: metafictioneel) aan het begin en aan het eind ervan wordt geformuleerd en als plannetje misschien nog wel aardig oogt in een tekst die met ‘en’ begint (en dus niet met: ‘En’) en eindigt met ‘blijven’ (zonder punt erachter), namelijk om alles uit een leven aan elkaar te schrijven zo dat het toch nog zin (ja, heb je ‘m?) krijgt. Het boek is, kortom, in zijn geheel een onderdeel van één ononderbroken zin, waarvan de infinaliteit aan het – onvermijdelijke – begin en eind ervan wordt gesymboliseerd, gelet op de semantiek en de typografie/ orthografie/ interpuctie. De vorm is, met andere woorden, de inhoud.
Deze laatste omschrijving kan ook zo uitgelegd worden: de inhoud stelt niets voor. En wat er dan met enige goede wil aan inhoud te ontwaren is, betreft het gemijmer of de memoires van een soort niet-bedlegerige moderne oblomoviaanse nietsnut (of die vergelijking klopt,weet ik niet, want Oblomov las ik heel lang geleden en niet ten einde).
Helaas stelt ook de vorm niets voor doordat de tekst niet werkelijk uit één welgevormde zin bestaat, maar slechts een mozaïek is vol overduidelijke, onbeholpen, onbedoelde schilfers, lijmresten, breukvlakken, scheuren, overlappingen en vooral heel veel syntactische fouten, aangelengd met bladvullerige, oubollige, hyperbolische, pleonastische en/of tautologische rimram.
Het hele ding is van kop tot kont bloedeloos saai. Ik heb de laatste vijftien bladzijden gebladerd meer dan gelezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten