donderdag 20 augustus 2015

Peter Mendelsund, What We See When We Read

A Phenomenology. With Illustrations. Vintage Books, New York, 2014. Paperback. 426 pagina's.

In VSV van Leon de Winter las ik onlangs in een persoonsbeschrijving: 'Ze was nu tweeënveertig maar zag er net zo goed uit als toen op het eiland [de Dominicaanse Republiek]. Borsten als van een achttienjarige Zeeuwse.'

'Wow!', knalde het toen door mijn leesbrein. Dat is een pronte vergelijking. Niet zuinig.

Maar vervolgens bedacht ik me [hé, deze tekst komt me bekend voor] dat ik helemaal geen achttienjarige Zeeuwsen ken of heb gekend, ik ben me er althans niet van bewust of bewust geweest.

Bij herlezing van de roman dacht ik, toen ik weer aankwam op pagina 36 (van de digitale uitgave naar de eerste druk): 'Hoepla, daar zijn ze weer. Wat een struise vergelijking!'

(Ja, ja, ik weet het, zo seksistisch dat er binnenkort wel verontwaardigd over geschreven zal worden in een Amerikaans dagblad; maar als je alle woorden uit VSV haalt die niet door een puriteinse beugel kunnen, houd je alleen wat persoonlijke voornaamwoorden en de voorkant van het omslag over; wat een gezeur.)

Erger dan de eerste keer bekroop me het gevoel, dat ik - bij nader toezien - geen idee had van wat De Winter annex diens vertelinstantie er eigenlijk mee bedoelde. Ik ga er namelijk van uit dat niet alle achttienjarige Zeeuwsen dezelfde borsten hebben. Sterker - maar nu wordt het wel wat particulier: ik heb niet alleen nog nooit twee Zeeuwsen met dezelfde borsten gezien, ook geen vijftigplussters, ik heb nog nooit twee dezelfde borsten gezien. Dus die krachtige generalisatie waar de vergelijking gebruik van maakt, brengt me niets voor het geestesoog.

En de lezer maar lezen en maar herlezen. Terwijl dit toch het manco is van onder andere iedere goede vergelijking, namelijk dat ze appelleert aan iets waarvan we niet weten of het wel is wat de schrijver ermee bedoelde, laat staan dat we weten of andere lezers er hetzelfde in lezen, en we een week later toch met andere lezers in de leesclub over dat boek zogenaamd weloverwogen oordelen uitwisselen of er een recensie over schrijven of een opmerking op een weblog.

Over dit onderdeel van het lezen is een prachtig vorm- en uitgegeven essay geschreven en getekend en geïllustreerd en geredigeerd door Peter Mendelsund: What we see when we read. Een lust voor het typografische oog. Alleen maar zwarten, grijzen en witten, maar het boek oogt als een regenboog.

Mendelsund hijst de gatenvullende verbeelding van de actieve lezer hoog op het schild, overigens zonder de auteur de Barthesiaanse dood in te jagen. 'After all - if we posit the removal of the author - from whom would we be receiving imagery?' (224)

Het is echt een essay, of meer nog een goed geordende verzameling persoonlijke notities van een kennelijk zeer geverseerd lezer. Er is geen spoor van een wetenschappelijk verantwoorde onderbouwing. Hoeft ook niet. Ik kende de goede man nog niet, zijn werk ook niet. Ik zag alleen een kort stukje over dit boek in de Volkskrant en daarna een uitgebreidere tekst op het weblog van Huub Beurskens dank zij een notitie op Facebook en dacht: kopen. Nog geen seconde spijt van gehad.

Nieuwsgierig? Koop dan niet de digitale uitgave (die er ook is). Dit boek moet je in de hand hebben, houden, voelen, en echt zien. Ik mag het zeggen, ik heb het boek en ik heb het gelezen en ik heb het genoten. Het is echt een boek voor nu: goed voor op de salontafel, arty, het gaat over literatuur, en het gaat over het brein en wat het doet, maar dan wel toegankelijk, het staat vol plaatjes, het is Amerikaans, maar het is lucide, en mooi, de schrijver is 'the associate art director of Alfred A. Knopf, the art director of Pantheon Books, and a recovering classical pianist'.

En alle onderdelen van het betoog passen op één pagina. De vorm volgt de inhoud. Totdat je aan het eind leest:

Authors are curators of experience. They filter the world's noise, and out of that noise they make the purest signal they can - out of disorder they create narrative. They administer this narrative in the form of a book, and preside, in some ineffable way, over the reading experience. Yet no matter how pure the data set that authors provide to readers - no matter how dilligently prefiltered and tightly reconstrued - readers' brains will continue in their prescribed assignment: to analyze, screen, and sort. Our brains will treat a book as if it were any other of the world's many unfiltered, encrypted signals. That is, the authors' book, for readers, reverts to a species of noise. We take in as much of the author's world as we can, and mix this material with our own in the alembic of our reading minds, combining them to alchemize something unique. I would propose that this is why reading 'works': reading mirrors the procedure by which we acquaint ourselves with the world. It is not that our narratives necessarily tell us something true about the world (though they might), but rather that the practice of reading feels like, and is like, consciousness itself: the practice of reading feels like, ans is like, consciousness itself: imperfect; partial; hazy;co-creative.
Dat staat dan op twee pagina's, op p. 402-403. En ja: 'in some ineffable way'. Het kost 'm ruim vierhonderd bladzijden met maar weinig woorden (waarom wil ik dan weer precies dit lange stuk citeren?), en: mooie bladzijden. Zoals bladzijde 91, waar op eenvoudige wijze mijn recente (her)leeservaring van Ulysses is weergegeven.

Geen opmerkingen: