Vreemde gewaarwording een bundel te lezen waarvan maar 125 exemplaren zijn gemaakt, waarvan er honderd Arabisch genummerd en gesigneerd zijn, die niet in de gewone handel komt, waarvan geen tweede druk gemaakt wordt, en waarvan de gedichten niet in andere bundels opgenomen zullen worden (vast wel, denk ik dan, als de dichter dood is, in een verzamelband, maar dan pas, nog lange niet).
Al jaren weet Beurskens op aantrekkelijke wijze de tijdelijkheid van de mens te thematiseren, en dat de mens daar zelf aan bijdraagt, vergeet hij zeker niet. Altijd deed hij dat, dacht ik, met een uiteindelijk gevoel van mededogen en berusting, medegedeeld door het gedicht waarvan het schrijven zelf die berusting mede lijkt te bewerkstelligen (naderhand dacht ik: nog minstens Hotel Eden van twee jaar geleden erop naslaan: en jawel, ongenoegen jegens eindigheid, wereld en God is daarin ook duidelijk aanwezig, maar gepresenteerd met ironie, afstandelijkheid, humor, om maar iets te noemen, zoals in 'Het weer was goed en de zee was kalm', 'Het moet simpeler' en 'Het universum is een prima instituut'). Niet meer in De warmte van een hondje. De wereld trekt meer of ruwer, onverdraagzamer, en slechter te verdragen, met meer vernietigende kracht door deze bundel. Beurskens lijkt zijn melancholie te (moeten) hebben aangelengd met of zelfs een beetje aan de kant laten schuiven door misantropie, bewust als hij ervan is te leven 'op de planeet waar wij elkaar en de rest verdringen.'
Opmerkelijk in dit licht vind ik een mogelijke referentie aan een gedicht van een andere dichter. Nee, dat er referentie is, is niet opmerkelijk: veel van Beurskens' teksten barsten uit hun voegen van de intertekstualiteit zonder dat hij er geleerd of ingewikkeld mee doet meestal - dat is fijn -, al moet je haast even belezen zijn als hij, wil je hem op die mooie dwaalpaden goed kunnen volgen, hoewel je als on- of minwetende, ook binnendoor kunt steken om toch heelhuids het centrum van de sierlijke dwaaltuin van het gedicht bereiken - dat is prettig - met je hand als het ware aan de leuning van de meanderende, immer perfect geconstrueerde zinnen, die niet vrij zijn van zelfcorrecties en dier gelijke schoorvoetende hernemingen.
De referentie die ik hier bedoel, die een gewijzigde toon, een verbittering lijkt aan te geven, staat in 'De roze pelikanen', dat is opgedragen aan de Nederlands-Vlaamse dichter Benno Barnard (die ook een coda van een kleine cyclus aan deze bundel bijdraagt), van wie in 2010 een lezing aan de Universiteit Antwerpen werd verstoord door 'een radicalistische groepering', zoals een aantekening in herinnering roept. In de tweede strofe staat: 'je bent bang [...] voor / de wanhoop die soms toeslaat, meestal als het donker is.' Dat doet mij denken aan de veel mildere emotie van die andere Antwerpenaar die, in een andere tijd, dichtte: 'en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, / en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.' Kan een particuliere associatie zijn, maar ze tekent het verschil, via een omweg.
Opnieuw gaat Beurskens heel eigen, vrij met rijm om. Veel van zijn gedichten staan vol rijm; ook eindrijm komt veel voor maar eigenzinnig en zeer aantrekkelijk vind ik vooral het niet-eindrijm waarmee hij zijn regels en zinnen toch een ritme geeft; rijm, niet op de aan traditioneel rijm eigen plaatsen. Ook weer opmerkelijk is dat zijn gedichten er doorgaans heel strak gevormd uitzien: uiterst regelmatige strofen met heldere, evenwichtige aantallen regels, regels die ongeveer even lang zijn (sommige gedichten zijn sonnetten, veertienregelig, keurig in kwatrijnen en terzetten verdeeld, inclusief een streng volgehouden, klassiek sonnettenrijmschema).
De versregels zijn niet metrisch. Dat vind ik absoluut geen bezwaar, in tegendeel. Door dat interne rijm en door de heldere interpunctie en door de variabiliteit van de lengte en ordening van zinsdelen en deelzinnen hebben zijn gedichten (toch) een sterke, een bijna dwingende gang, waardoor ze ook met gemak enjamberen (als dat een werkwoord is). Maar metrisch zijn ze niet, en ook niet van een gelijk of vast aantal lettergrepen (in de zes kwatrijnen van het eerste gedicht lopen ze uiteen van twaalf tot zeventien syllaben), alleen uiterlijk lijken ze op klassiek-gelijkvormige versregels. Ik geloof warempel dat Beurskens zijn regels (typo)grafisch vormt, op met oog, ruimtelijk. Al die blokken tekst verraden zijn schildersoog. Het verbaast me bij nader inzien dat de regels niet uitgevuld zijn, zoals bij proza.
Het gedicht dat gewijd is aan zijn oom, die pottenbakker was, heeft de contouren van een op een draaischijf gevormde vaas. In 'Een postkaart uit Los Angeles' (gewijd aan de schilder R.B. Kitaj, naar aanleiding van wiens zelfverkozen dood Beurskens al een gedicht schreef dat Eigenlijk heb je alles al uit 2008 besluit), stapt hij over op proza, niet zonder het zelf in een tussenzin op te merken: '- Dit is allang geen gedicht meer, hè? Nou en! -'. Na een essay van meer dan twee pagina's, dat een zeer kritische beschouwing bevat van Kitajs ontwikkeling, dringt de poëzie zich weer op, met inbegrip van een enjambement dat zeer welbewust lijkt aangebracht en dat ook zeker rijk van zin is: 'Wat doet het pijn dit te schrijven... / Over en niet aan iemand. Iemand die niet meer terug kan / schrijven, aan wie geen hand meer is te geven over de horizon.'
De warmte van een hondje is een mooie bundel met tastende, explorerende, onderzoekende, voorzichtig geformuleerde, beschouwende gedichten waar af en toe de vlam van de woede uitslaat. Wie weet is er nog een exemplaar te bestellen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten