Liever - annex doorgaans - houd ik me wat gedeisd als het gaat om het bespreken van mijn leeservaring met prozadebuten die nog onderwerp van discussie zijn van de vakjury van de ANV-debutantenprijs, maar als zo'n debuut naar mijn persoonlijke indruk met kop en met schouders boven het debuterenden-maaiveld uitsteekt, vooralsnog, dan moet die enigszins plichtmatige schroomvalligheid maar wijken. En als ik zie dat het boek door een collegavakjurylid al in alle openbaarheid officieel besproken is, waarom zou ik dan nog mijn woorden gevangen houden achter het spreekwoordelijke hekje mijner tanden?
In ieder geval denk ik dat Niña Weijers als schrijfster heel wat meer in haar mars heeft dan Sanne Sannes als fotograaf (aan zijn oeuvre is het omslagbeeld van de roman ontleend); één plaatje van dien obligaten aard is wel aardig, maar als je er meer van ziet - Google maakt het mogelijk - dan vergaat je de kijklust al snel (iets te veel tiet, om maar eens een refrein van Roosbeef te vermaken; en na twee foto's heb ik het wel gehad met die quasi-kunstzinnig niet scherpe en slecht uitgesneden blote beeldjes). Maar dit terzij; dat beeld is bijzaak.
Het was me niet ontgaan dat Weijers de afgelopen (bijna) twee jaar nogal wat lof heeft vergaard met haar romandebuut dan wel debuutroman. Maar ik realiseer me dat ik geen enkele recensie gelezen heb; kennelijk met de gedachte dat ik de roman toch nog een keer zelfstandig zou moeten lezen en beoordelen. Bovendien dacht ik, eerlijk gezegd: Niet weeeer van dat geloftrompetter voor weer zo'n aanstormend DasMag-talent waar al zo veel lof over wordt getrompetterd; het zal wel; die publiciteitsmachine is geolied en werkt als een tierelier; dat is genoegzaam bekend; terwijl ik er mijn twijfels bij heb; te veel kunstmatig geroedel en geschool, te veel navelstaarderij-kwadraat en coming of age. En levenszinloosheid, niet te vergeten.
Hoe gaat dat toch in een lezershoofd? Dat je al vanaf de eerste pagina denkt te kunnen weten: dit is niet zo maar iets, dit is iets bijzonders, dit is anders dan veel van de rest, dit maakt de anderen tot de rest. Dit ligt meteen voor, dit laat de rest achter, en ver en met een schijnbare vanzelfsprekendheid, met een schijnbaar moeiteloos gemak. Geen idee, hoe dat gaat, maar het gebeurde.
Wat draagt eraan bij? Dat er een proloog is, maar geen epiloog en ook geen tussenliggende delen 1 tot en met 3 dan wel 5. Dat het niet de zoveelste ik-vertelling is. Dat het niet de dertienineendozijnste roman is met een knulletje of meisje van plusminus negen jaar als hoofdpersoon-dat-de-wereld-der-volwassenen-(waartoe de implied author zichzelf nog maar net toe zou mogen durven rekenen)-nog-niet-goed-doorziet-terwijl-wij-als-lezers-dat-(oh, ironie)wel-kunnen. Dat het niet over de oorlog gaat of iets anders herkenbaars HEEL ERGS. Dat het niet geschreven is in van die amechtige korte zinnetjes die steeds met IK beginnen, of met HIJ of ZIJ, al naar gelang het platgetreden pad naar de hoofdfiguur.
Dat hier een zelfstandige vrouw centraal staat als volwassen kunstenares, en als kind, maar een bijzonder en begaafd kind van zeven jaar, en als pasgeborene. Dat die perioden niet chronologisch en ook niet antichronologisch maar schijnbaar willekeurig door elkaar worden verteld. Dat je samenhang vermoedt. Dat er een vertelinstantie is die nadrukkelijk afstand houdt van haar personages waar ze toch ook zeer mee begaan is en die ze (dan ook) niet hooghartig en ironisch op de korrel neemt. Dat de vertelling soms even minder op een roman dan op een kunsthistorisch en kritisch essay lijkt maar dan toch weer een roman blijkt. Dat er wel een essay over een kunstenaar in opgenomen is, in een ander lettertype, maar slechts eenmaal (het scheelt als je werk van die kunstenaar kent). Dat de meeste personages geen echte naam hebben, maar een functieaanduiding (zoals 'de fotograaf' en 'de moeder van Minnie') en dat de namen die er wel vallen een beetje vreemd zijn. Dat de personages bepaald niet psychologisch doorsnee-realistisch zijn, maar enigszins (niet volledig) grotesk en toch kwetsbaar overkomen en empathie opwekken (nu eens moest ik aan Bonita avenue denken, dan weer aan De verjaardagen; maar ik weet dat vergelijken gevaarlijk is). Dat er een grote thematiek - van identiteit en kunstmatigheid, van authenticiteit en holle buitenkant - wordt aangesneden, op een alleszins aangename wijze, zonder beleerderigheid, zonder wijsneuzigheid, maar op een nieuwsgierigmakende wijze.
Hoe gaat dat? Waardoor wil ik een roman zo snel mogelijk uitlezen? En waardoor wil ik een roman liefst zo snel mogelijk herlezen? Waardoor denk ik dat ik een boek wel snap, maar nog niet geheel begrijp? Waardoor denk ik bij sommige zinnen: is dit nu heel fijnzinnig geformuleerd met tal van nuances of neigt het juist naar bombast en holheid? En waardoor denk ik: geeft niet, dat vind ik later wel uit; vooralsnog past het bij de herkenbaar blootgelegde paradoxaliteit van het leven die deze roman waarschijnlijk mede tot uitdrukking wil brengen?
[10-05-2015: vandaag in twee zittingen deze stevige, mooie, eigenwijze, niet doorsnedige, dwarsdenkende, goed geformuleerde debuutroman met net zoveel plezier herlezen als ik hem al las. Ergens las ik een recensent schrijven dat die van de roman de indruk kreeg dat er al een heel oeuvre achter lag. Inderdaad. Daarom duim ik voor morgen. Maar, beste Wijers, met de andere hand duim ik voor Peek. Ik ben blij dat ik niet te kiezen hoef.]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten