Weijts heeft voor dit boek de BNG Literatuurprijs 2012 gekregen. Je kunt het een 'hedendaagse' roman noemen omdat hij onder andere gaat over een terreuraanslag, lijkend op die van 9/11 maar dan verkleind en verplaatst naar Den Haag 2012 (denk ik); daarnaast schetst de roman een beeld van de gymnasiale jongerencultuur anno plm 1992. Een architect wordt, zijns ondanks haast, betrokken bij de afvoer van gewonden; hij is daar alles behalve doortastend en voortvarend in: hij laat een gewonde man los als hij in een andere gewonde het meisje denkt te herkennen op wie hij in zijn gymnasiumtijd stilletjes verliefd was. Vervolgens dingt hij, met zijn architectenbureau, in een publieksprijsvraag mee om een vervangend en monumentaal gebouw te ontwerpen op de plaats van de aanslag (cf. Ground Zero). Voortdurend piekert deze, met een historische schildersnaam gezegende, bouwmeester over dat ontwerp, dat voortdurend verandert, zelfs abstracter wordt; en hoewel er in de roman een quasi-krantenartikel en meerdere quasi-afdrukken van digitale documenten, twee stukjes partituur van Mozarts Requiem en meerdere quasi-getypte krakers- dan wel alto-pamfletjes staan afgedrukt, moet de lezer het wat betreft het gebouwontwerp doen met Vermeers beschrijvingen ervan. Vermeer vat het ontwerp op als een schier metafysisch vraagstuk . Mede daardoor wordt deze roman ook een kunstenaarsroman; niet toevallig is Vermeer in hetzelfde jaar geboren als Weijts (en er zijn wel meer autobiografische trekjes).
De tweede verhaallijn is het klassieke verhaal van de verliefd en volwassen wordende jongeman op de middelbare school. En inderdaad komen de twee lijnen na de aanslag samen. Ook in dat coming of age-verhaal, of moet ik zeggen: in die Bildungsgeschichte, wordt de hoofdfiguur, net als de volwassen versie in de 'actuele' verhaallijn, kortweg 'Vermeer' genoemd. Ik vind dat niet passen bij een vijftien- à zestien-jarig gymnasiastje (want op de derdeklasser concentreert dat verhaal zich) te midden van klasgenoten die alleen bij de voornaam genoemd worden, inclusief de eigenzinnige en daardoor des te aantrekkelijkere Isa. Ik kan me niet voorstellen dat Vestdijk zijn Anton 'Wachter' noemt. (Dat moest ik dus even opzoeken. En gelukkig bleek mijn voorstelling van Terug tot Ina Damman correct: de vent wordt 'Anton' genoemd).
Daar komt bij dat die Johannes Vermeer in zijn puberleeftijd al een bijzonder intellectualistische en cultureel hoogbegaafde indruk maakt (en dat de verteller zich niet inhoudt wat betreft het strooien met klassieke en moderne literaire en muzikale citaten). En daar komt ook bij dat de vertelinstantie annex verteller van beide verhaallijnen er meer van houdt om te essayeren dan om over gebeurtenissen te vertellen: hij schetst bijvoorbeeld meer een gymnasiumwereld door wat elementen op te sommen, aan te stippen, dan dat hij die voor de ogen van deze lezer weet op te roepen. Dat geëssayeer over allerlei onderwerpen, doordringt ook heel de andere verhaallijn, misschien nog wel sterker, omdat Weijts kennelijk al zijn opinies over actuele onderwerpen uit wil venten. Te veel naar mijn smaak, waardoor steeds de gang uit het verhaal raakt. Mede daardoor is het boek niet alleen dik maar ook breed-uitwaaierend en vooral traag, bij tijd en wijle zelfs saai.
Waarom dan toch doorgelezen? Omdat ik andere boeken van de kortlijst van de Libris Literatuurprijs 2012 ook geheel las. Omdat er toch ook iets aantrekkelijk raars in deze roman zit. Onder andere de cursief gezette zinnen, uitroepen. Dat zijn de door Vermeer alleen gedachte, niet feitelijk uitgesproken, heftige en incorrecte, onbeleefde reacties op onaangename situaties. Het ontbreekt er maar net aan of ze waren in het plat Haags weergegeven. Paradoxale verhaalelementen zijn dit: want zijn primaire reacties onderdrukt Vermeer in zijn werkelijkheid, maar deze worden door de cursivering voor de lezer juist zwaar benadrukt. Misschien blijft het boek daardoor wat te 'literairderig', te abstract, te reflexief, te weinig beeldend, te onavontuurlijk, te weinig meeslepend, en is het ook niet spannend, al zitten er ook een fraude-plotlijn in. Maar daar staat wel tegenover dat die onuitgesproken cursieven deel uitmaken van de thematiek van dit boek, die samengevat mag worden met: schijn en wezen, of, om Marc van Oostendorp te volgen: onderstromen.
Ook het mooie scheldwoord 'veenteef' duikt, meen ik, cursief op (later wordt duidelijk dat puber Vermeer het van een van zijn peers heeft geleerd). Dat woord wordt evenwel wat minder mooi doordat het een van de vele, zeer vele seksistische of misogyne kreten in dit boek is. Allemaal aan personages toe te schrijven, natuurlijk, maar daarom nog niet minder irritant. Vrouwen zijn er, zo lijkt het, alleen maar om hun borsten. Maar... toegegeven, een van de mooiste scènes is, vind ik, die waarin de schutterende vijftienjarige Vermeer op een barre voettocht tijdens het gymnasiale winterkamp van zijn bedwelmende Isa een van de in haar bh meegesmokkelde Marsrepen krijgt aangeboden: 'En o, dat vertellen ze je niet, als je naar school gaat, als je de wereld in gaat waar alles knelt en knarst, waar niks te begrijpen is en niks gewoon eens een beetje normáál gaat godverdomme, dat vertellen ze je niet, dat er zulke momenten bestaan, dat zij die Mars, nog warm, wat zacht geworden van het contact met haar naakte huid, dan in je hand legt' en zo verder, pas aan het einde van een bijna tien pagina's lang hoofdstuk pas bijna op de helft van het boek. Hier vallen de perspectiefwisseling, de cursivering en het ongepaste woordgebruik functioneel samen en beelden wederom dat thema uit.
Die cursiveringen zijn doorgaans overbodig, omdat de verteller/-instantie alleen maar via de hoofdpersoon zijn verhaal doet. De cursieven zijn een soort personagetekst van de tweede graad, zoals terzijdes op toneel. Daarnaast zijn er veel passages die in de tweede persoon enkelvoud gesteld zijn, veelal na de intro 'Kom mee'. Die uitnodiging werd in eerste instantie uitgesproken door een agent vlak na de aanslag: hij sommeerde met die woorden Vermeer mee te gaan de tramtunnel in, de onderwereld in, de andere, verborgen wereld. Verderop in het boek leidt 'Kom mee' vaak een afdaling in het verleden. Het hele boek is in zekere zin tweeslachtig, hecht doortimmerd tweeslachtig, tot de hoofdstuknummering aan toe: de hoofdstukken van de actuele vertelling zijn Arabisch, die van de gymnasiumvertelling Romeins genummerd; de nummering is wel doorlopend, tot en met '43', tevens het aantal doden dat bij de aanslag is gevallen. Zo blijkt deze roman eigenlijk (ook) het monument te zijn dat Vermeer ontwerpt. Zoals er sprake is van een echt ontwerp van het monument-gebouw en daarnaast een schaduw-ontwerp dat alleen dient om de opdracht binnen te halen en niet geheel realiseerbaar is. Zoals kortom ongeveer alles in het leven niet is wat het lijkt of niet lijkt wat het is.
Die cursiveringen van vloeken en andere erupties zijn zo vreemd omdat de roman goeddeels in de erlebte Rede is geschreven, inclusief rare zinnen als: 'Hem plaagde juist het tegendeel: geobsedeerd als hij was met het grotere verband blokkeerde hij en ontbeerde hem het vermogen tot spelen.' Maar erger is dat er naast erlebte Rede, naast de passages in de je-vorm en naast die gecursiveerde gevallen van eruptief soliloquium ook nog een expliciete auctoriale verteller optreedt: 'Hij vroeg zich - we zagen het - bij elke keuze af [...].' En 'we zagen nu juist dat ze begáán was met het lot van dieren [...].' Een auctoriale verteller in pluralis majestatis of als samenzweerder met de verzwegen lezer. En daar weer naast is er de suggestie dat het Johan Vermeer zelf is, die deze tekst noteert: 'je hebt de aantekeningen die je sinds de aanslag maakte rond het ontwerpproces uitgewerkt tot dit verslag.' En: 'Je hebt jezelf beschreven en toegesproken'. En: 'Dit, zou hij twee decennia later pas begrijpen als hij het opschrijft, [...].' Daarmee is deze roman wel een heel erg volgestopt bouwwerk geworden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten