woensdag 21 december 2011

Robert Anker, In het westen, de laatste trans

Querido, Amsterdam-Antwerpen 2011. 35 blz.

6 December jongstleden was een rijke post-sinterklaasdag. Er verschenen nog twee cultuurcadeaus die het schenken zeker waard zijn; leuk voor onder de kerstboom. Over het denderende album El camino van The Black Keys zal ik het hier niet hebben; luister zelf maar via hun website; het is een schijf met toegankelijke, gevarieerde, snoeiharde, typische Dan Auerbach en Patrick Carney-muziek, waarvan 'Lonely Boy' en 'Little Black Submarines' dit jaar al in de Top-2000 mogen worden opgenomen als je het mij zou vragen.

Op diezelfde dag verscheen de jongste bundel van Robert Anker. En ook die is betrekkelijk toegankelijk, zeker vergeleken met de ruige, straattaalrijke verzameling ge-'kaaanker' gemraad slasser d.d.t., zijn vorige bundel, die in 2009 verscheen. Maar ook nu weer in In het westen, de laatste trans, gaat Anker behoorlijk tekeer tegen de wereld en dan vooral het verval van de cultuur en de moraal, en tegen de onmacht van de dichter. En tegen de platheid, het gebrek aan verdieping en bezinning. Alleen het in plat-Haags gestelde gedicht 'Lèpugikuh' sluit qua taal wel aan bij het getier in gemraad slasser d.d.t.; maar dat platte Haags heeft hier duidelijker een contrastfunctie. Het staat tegenover de letterlijk en figuurlijk meer verheven taal van Jarvaï en Mensoorah, twee personages die het merendeel van het boekje vullen met hun op de laatste trans uitgesproken dialogen (tweemaal in toneelvorm gegoten).

Er is een vergelijking te trekken tussen Tempel en kruis (1940) van Marsman en deze bundel van Anker. Beide dichters zijn ontsteld over hun tijd. Beide dichters hadden hun oeuvre in zekere zin afgesloten voor het verschijnen van weer een nieuwe bundel, door hun eigen werk te verzamelen. Marsman publiceerde in 1938 een selectieve verzameling van al zijn poëzie, proza en critisch proza, Anker verzamelde, zonder selectie, in 2008 al zijn gedichten onder de eerder al gebruikte titel Nieuwe veters. Beiden kijken na dat verzamelde werk niet alleen verontrust naar hun eigen tijd, maar proberen daarin ook hun eigen positie te peilen en te bepalen, mede door terug te blikken op het eerdere werk en hoe dat zich verhield tot de werkelijkheid. Beiden doen dat in een bundel met zeer gevarieerde gedichten; in het geval van Anker variërend van proza, toneel, woordspel en breed uitwaaierende versregels tot korte lyriek en psalmachtige verzen.

Het is opmerkelijk dat Anker niet verder is gegaan met het woeste en woedende register van gemraad slasser d.d.t. maar teruggrijpt op de stijl en de quasi-mythische sfeer van een dichter die hij bewonderde nog voor hij debuteerde, Adriaan Roland Holst (een dichter die net als tijdgenoot Marsman wel wat te foeteren had op zijn tijd). De titel van Ankers bundel refereert aan het avondland dat ook Holst destijds ten onder zag gaan. In het gedicht 'Over de grens' is diens toon het duidelijkst te horen, en zijn bundel De wilde kim wordt er bijna letterlijk in aangehaald, wanneer Mensoorah begint:

Bijna ongemerkt maar zelden onbezonnen - eindelijk
Zijn wij en eindelijk ben jij op die wijze hier gekomen
Jarvaï, bij de laatste trans op de laatste grens
Alleen laag onder de westerluchten ligt nog koud en leeg
Het licht, beneden ruist de brede stem van het einde
Wijl in het oosterveld het nieuwe leven morgent -
Genoeg, dit hoge spreken troost niet meer de mensen
En aan het einde van dat gedicht spreekt Mensoorah Jarvaï zeer aristocratisch toe:
Voer in je woedende banier ELITE als een geuzennaam
Breng het muitende volk in zijn maaiveld tot staan!

In het prozagedicht 'Lichaam mijn verrader' pakt Anker de metafoor van 'het schip van het Zelf' weer op, die al voorkomt in zijn poëziedebuut, Waar ik nog ben (1979), in de afdeling 'Schepen, de rivier'. Daar luidt het: 'U bent met ruimte toegerust, / de lading wacht u onderweg.' Hier: 'Nu gaat het erom cargo binnen te halen en dat gebeurt door te varen.' Navigare necesse est, dus. Tekenend misschien voor de positie van Anker nu, is dat hij deze bundel - waarin hij (althans Mensoorah), net als Marsman, constateert: 'Niemand die je nog leest' - afsluit met een gedicht dat als titel heeft: 'Gestrand'.

Maarrrr de toon van deze bundel als geheel is niet negatief. Er zijn strijdbare en strijdklare figuren aan het woord, die zich te weer stellen tegen de vervlakking. Zelfs de 'Verantwoording' achterin past daarbij:

In deze tijd waarin authenticiteit en originaliteit zo hysterische worden beschermd en opgeëist dat daarmee is aangetoond dat ze niet meer bestaan, is het misschien verstandig erop te wijzen dat dit boek wemelt van de citaten en parafrases van, en reminiscenties aan het werk van anderen - van Elvis Presley en Bob Dylan tot Lucebert en William Shakespeare.
Die laatste roman van Anker, Oorlogshond, ga ik, gesticht door de herhaalde lectuur van deze daverende bundel, toch maar eens herlezen.

Geen opmerkingen: