zondag 31 juli 2011

Vakantielectuur-I

Robert Anker, Oorlogshond; roman. Querido, Amsterdam-Antwerpen 2011. 334 bladzijden.

Wat ik vreesde, is werkelijkheid geworden: korte vakantie in Italië, zelfs nog geen twee romans uit; de lectuur van de tweede pas zojuist en thuis beëindigd. En dan te bedenken dat ik ook nog een meer dan zevenhonderd pagina’s dikke Amerikaanse roman mee had. Ballast. Die moet dus ook nog mee naar Engeland, waar ik nog een weekje ga wandelen.

Ten eerste: de jongste van Robert Anker, Oorlogshond. Ongeveer alles van Anker gaat er bij mij in als een preek in een ouderling, en ik geef het Woord ook graag door: dochterlief had, nadat ze eerder Hajar en Daan gelezen had, nu Een soort Engeland van me geleend, voor aan het Gardameer, en zoonlief had voor de terugreis via Oostenrijk Oorlogshond van me geleend. Dus/En ook naar deze, wederom forse, roman had ik de hals gereikt de dagen voor de vakantie toen ik het werk voorprettelijk had aangeschaft. De cover had me misschien moeten waarschuwen. Maar dan, wat is een cover nog in letterland?

Als ik mijn oordeel in één woord moet samenballen: ‘te’. En dat dan te plaatsen voor alles wat / iedere kwalificatie die wellicht de bedoeling was van de auteur: vlot, hip, actief, getapt, lekker leesbaar, dramatisch, erg, heftig, meeslepend, episch; noem maar op. Want het is duidelijk dat Anker daarop heeft ingezet: keiharde, rücksichtlose actie en vertelgeweld. En het moet gezegd: deze schrijver verstaat zijn vak (als ik dat zo zeggen mag); de vertelkunst spat ervan af.

Maar toch: de erg onsympathieke held (wat op zich geen bezwaar hoeft te zijn voor een lekkere lectuur), die te zeer een uitvergroting van een klassieke held is (wat vervelend wordt doordat de verteller geen afstand van hem neemt, maar voluit met hem sympathiseert en zelfs met hem samenvalt), hing me al snel de keel uit. A l l e s lukt hem: studeren (twee studies), kickboksen of iets dergelijks, een professionele militaire opleiding, een doctorsgraad halen in de filosofie (maar liefst summa cum laude), hals over kop leraar worden zonder enige specifieke opleiding daartoe, het eigenhandig hervormen van een onderwijssysteem op een scholengemeenschap, het versieren, veroveren en veelstandig penetreren van allerlei hyperintelligente, voorbevochtigde, jonge, maar wel zelfstandige en juridisch volwassen leerlingen. Wapen nodig? Michiel de Ruyter regelt het. Coke? Geen probleem. Goede ideeën? In overvloed. Relativering? No way. Iemand in elkaar slaan? Hoppa, in een oogwenk en straffeloos voor elkaar. Iemand doden? Even zo gemakkelijk en meer dan eens. Zelfs voor een aartstrouwe hond hoeft hij geen moeite te doen: die volgt en gehoorzaamt hem ex nihilo. Allemaal intertekstueel verantwoord, naar ik aanneem, maar zeer vervelend, doordat de held geen seconde zelfs maar een snipper van tragiek heeft of krijgt, ook niet wanneer een geliefde door zinloos geweld sterft; en nog een. En: alles weet hij beter. Hij kankert er maar op los; niets wat niet Michiel de Ruyter zelf is, deugt; type: Youp van ’t Hek, maar dan met (spier)ballen en zonder brilletje.

Zo veel succes, zo veel geweld, zo veel geld, wapens, seks en overwinningen in zowel studie, vechtsport, wetenschap, autoracerij als duistere oorlogen in Afrika en het oosten van Nederland, daar moet wel een greintje ironie bijgeleverd zijn. Maar ik heb het niet kunnen ontdekken. Zelfs al Michiels leerlingen slagen voor hun eindexamen en de meeste studeren met succes en promoveren daarna ook nog, en blijven idolaat van hun leraar die zich van het nieuwe leren niets aantrekt maar ze even indrukwekkend en frontaal lesgeeft als hij ze lichamelijk bejegent. Doordat deze postmoderne terminator klassieke talen en filosofie heeft gestudeerd, denkt hij overal mee weg te kunnen komen door er een klassieke, met Nietzsche en Heidegger aangelengde, saus van intellectualisme over te gieten (zoals moorden in Afrika kennelijk minder erg is als hij er Homerus bij citeert).

De handelingen van de drie delen zijn gesitueerd in Nederland, een fictief Afrikaans land, respectievelijk een fictieve provincie in het oosten van Nederland die naar autonomie streeft. De drie verhalen over drie episoden uit het leven van deze zich noemende Michiel de Ruyter, spelen zich af in een vage toekomstige periode, wat mogelijk bedoeld is om de ruimte te creëren voor maatschappelijke en sociaal-culturele kritiek zonder werkelijk realistisch te hoeven worden. Dat heeft soms tot leuke vondsten geleid, zoals de naamgeving van politieke groeperingen als Wouters Verjaardag en Voorheen de Moslimpartij. Maar op mij heeft die plaatsing in de toekomst vooral het effect dat de indirecte referenties aan de huidige realiteit/actualiteit er allemaal niet toe doen; het is toch maar fictie; niets dat hier bespot wordt, bestaat echt. Dat, gevoegd bij de al te lomp opererende held, maakt dat de kritiek op het Nederlandse onderwijs in deel 1 te gemakkelijk is, om niet te zeggen gemakzuchtig. Het Afrikaanse avontuur in deel 2 is volgestopt met militair-strategische en wapenkundige beschrijvingen die van ieder actueel belang ontbloot blijven behalve het aanleiding geven tot meer beschrijvingen van geweld en het onfeilbare genie van De Ruyter. Dat geldt ook voor deel 3 waarin de streek Saumerland door een stelletje radicalo’s, bij wie De Ruyter zich om niets aansluit, naar de autonomie wordt gevochten, ten koste van bomaanslagen en vele doden (het is enigszins verwarrend dit na 22 juli te moeten noteren).

Al met al geloof ik dat Anker probeert te betogen dat de kennelijke idealen van deze De Ruyter uiteindelijk loos zijn, geen hogere doelen zijn, maar alleen de glans van zijn eigen ego dienen, of dat nu gaat via de Bildung van nieuwe aristoi in VWO-5, via een op economische belangen van een buitenlandse miljardair gefundeerde stammenstrijd in Afrika, of via het onparlementaire streven naar zelfstandigheid van een Nederlandse regio. Het zal wat.

Wat me aantrok in deze roman, was het begin. Daarin presenteert zich de naamloze ik-verteller als de biograaf van de held, wiens ware naam we niet te horen krijgen; de held laat zich, ook door de biograaf, Michiel de Ruyter noemen. Grapje, waardoor duidelijk wordt dat meneer eerder een mythisch dan werkelijk personage is; iets wat weer goed aansluit bij zijn eerste lessen in klassieke cultuur aan gym 5 of 6, monologische lessen die hoorcolleges lijken en handelen over de aristocraten, elites en het boven de moraal verheven zijn.

Bijzonder aan de verteller is dat hij zich een embedded biograaf noemt. Hij leeft dus letterlijk met de held mee; tegelijk is hij geen personage tussen de andere personages; alleen met Michiel spreekt hij af en toe, wanneer deze weer een passage uit zijn biografie gelezen heeft (waardoor deze biografie dus bepaald geen zuiver, objectief verslag meer is, want Michiel bemoeit zich er actief mee). Echt leuk wordt het als de biograaf zich soms zo inleeft in het leven van Michiel de Ruyter, dat hij de derde persoon loslaat, en het heeft over ‘wij’ en ‘ons’, maar die gezamenlijkheid weer snel loslaat wanneer het gevaar te groot of levensbedreigend wordt; dan schiet de bange biograaf toch maar weer terug in de veilige ‘zij’- en ‘hun’-vorm.

In zekere zin is deze embedded biograaf weinig meer dan de concretisering van een klassieke alwetende verteller. De vraag is evenwel wat deze concretisering toevoegt aan de roman. Het antwoord op die vraag heb ik niet gevonden. In tegendeel: ik denk dat de roman erbij gewonnen zou hebben als Anker had gekozen voor een ouderwetse neutrale vertelsituatie, gecombineerd met een wat kwetsbaarder, tragischer hoofdfiguur, of anders voor een sterker van de held afwijkende verteller, een tegenspeler, een antagonist. Het ontbreekt deze omnipotente De Ruyter aan werkelijk tegenspel en dito tegenslag. Daardoor is in mijn optiek de roman niet geworden wat er op de achterkant staat: 'een harde, verontrustende roman over iemand die alleen staat in een angstaanjagend lege wereld.'

PS (30-12-2011)

Herlezen tijdens kerstreces, wegens m'n grote waardering voor In het westen, de laatste trans. Maar dat heeft niet geholpen. De pathetiek aan het eind van het eerste deel bijvoorbeeld, als die mysterieuze, platonische geliefde, Lot zich in de baan van het schot werpt dat voor Michiel bedoeld is, ik blijf het een draak vinden die scène, ook al probeer ik me te bedenken dat Michiel niet reëel is maar een ouderwetse, een homerische Held, en die Lot een vermomde Godin die de Held bijstaat; en ook de opmerking van de verteller/biograaf 'het werd deerniswekkend' (129) trekt de boel niet in een ander licht. Licht dat alleen heel indirect schijnt wanneer bijvoorbeeld Michiel een nieuwe collega tegenkomt op school, en dat er dan staat: 'Deze was Job.' Dat moet letterlijk uit Bint komen (ik heb het niet nagezocht), die even overdreven (maar veel kortere) roman van Bordewijk.

In het begin van deel II vind ik die verteller ook weer even leuk doordat hij veel explicieter optreedt als personage en tegelijk wat onvolkomener, slordiger wordt als verteller; en het is best wel aardig dat daar in Afrika zich weer een Godin-achtige bij Michiel voegt, Sibongile, zo dat je je ervan bewust blijft dat Michiel niet realistisch bedoeld is maar als een tweede Achilles of zo; maar dat dat mens dan ook weer door lomp geweld aan haar einde moet komen aan het einde van dat deel, is me dan weer drie mijl te veel. Sowieso vind ik dat hele Afrikaanse deel net zo interessant en spannend als, noem eens iets saais: dat geknok en gedoe in de Ilias.

Wel weer aardig is dat in deel III zich, zoals eerder Lot en Sibongile, een hond, Hans gedoopt, zich onafwijsbaar aan zijn zijde voegt (zal wel refereren aan Kapitein Rob en diens Skip, maar De thuiskomst van kapitein Rob vond ik veel beter, ook en vooral dat waanzinnige titelverhaal). En nee, die hond wordt niet doodgeschoten aan het eind, want de roman eindigt een beetje flauw in een quasi voormalig-Russich staatje, waar de held, na zijn volkomen debacle in Saumerland, met zijn nieuwe lief Dakota, en oude hond mogelijk weer nieuwe avonturen tegemoet gaat.

En ook de verwisseling van Held en verteller in het hart van het boek (166-167) is aardig, te meer daar die plaatsvindt na een dialoog tussen beiden waarin de een de ander toevoegt: 'Volgens mij ben jij zo iemand die niet weet hoe hij moet leven, of erger nog: de kracht niet heeft om dat te doen. Eigenlijk leef jij gewoon via mij, weet je dat?' En daarmee is een link naar Ankers episodische gedicht Goede manieren gelegd; maar in dat gedicht is het inzetten van Van Beek als een Awater, een verkenner van het leven, veel intrigerender dan in deze roman.

Vreemd, er zijn tal van ingrediënten aan te wijzen die smaak en pit geven aan ander werk van Anker, en er is een thematische verwantschap te zien met In het westen, en toch 'doet' deze roman me weinig.

Geen opmerkingen: