Amsterdam 1992. 221 blz.
Volgens het omslag is de ondertitel: Twee novellen en een brief. En achterop staat dat het boek 'een jongensnovelle, een streekverhaal en een brief' bevat. Maar ja, op de titelpagina staat dat allemaal niet. De jongensnovelle geeft de naam aan de bundel, de streeknovelle heet 'Klaas drijft boven' en de brief (die in de voorpublicatie in Tirade nog enigszins de vorm van een brief had) heet 'Wederzijds opgericht'.
Wegens de examenvoorbereidingen van zoonlief, nautisch en maritiem uiterst bevlogen, heb ik dit boek voor de ik weet niet hoeveelste maal herlezen. En ook deze keer weer tot volle tevredenheid, genoegen zelfs, om maar iets te noemen. En iedere keer is het weer anders, doordat de meekijkende hoeveelheid Ankerleeservaring weer groter is. In dit geval waren er inmiddels bijgekomen: het zomerdagboek Innerlijke vaart (2005) en Negen levens; een dorp als zelfportret (2006). Een andere keer was Vrouwenzand (1998) erbij gekomen, en in eerste instantie werd het werk ingekleurd door Van het balkon (1983). Want je kunt er lang of kort omheen draaien: het werk van Anker is ongehoord autobiografisch, en melancholisch, en tegelijkertijd probeert het zich daar hartstochtelijk tegen af te zetten, van los te maken. Een titel als die van zijn debuut wijst daar al op: Waar ik nog ben (1979).
Bij een eerdere lectuur heb ik allerlei parallellen met vooral Van het balkon in de marge aangetekend, tot op het gedicht nauwkeurig; later zag ik pas dat het daarbij ging om steevaste aspecten van het landschap van Ankers oeuvre. En leven. Die ankerpunten bezorgen het lezen van dit werk een apart soort herkenbaarheid, alsof je in een bekende omgeving verzeild bent geraakt, maar die toch ook niet hetzelfde is als wat je dacht. Zo komt in deze bundel een zekere Masereeuw voor, in een bijrolletje, terwijl (een andere) Masereeuw een hoofdrol heeft in Vrouwenzand. Voordat ik Een soort Engeland (2001) had gelezen, was me nog niet duidelijk hoe prominent het toneel in Ankers werk is; maar daarna zag ik dat de acteur David (maar nu met de achternaam Koolhaas) hier ook al optreedt (maar nog steeds heb ik Beckett niet gelezen, noch Pinter, Artaud; wel BW 233 herbeluisterd).
Het aantrekkelijke van deze bundel is meervoudig. Het is de knusse herkenbaarheid van die specifieke Ankerwereld. Het is de verrassing door het opduiken van bekende namen op andere personages maar met toch wel weer herkenbare rollen. Het is de boeiende spanning tussen regressie en progressie, tussen vast (willen) roesten in de oude bekende, goede, geordende, veilige wereld van de jeugd, en dwars daar tegenin weg willen naar een onbekende, dynamische, hedendaagsere wereld van volwassenheid. Het is Ankers fenomenale taalbeheersing gecombineerd met een ongegeneerd grove wijze van vertellen, namelijk het gebruik maken van vergaande identificering van de auctoriale verteller met zijn (hoofd)personage (ook qua focalisatie, natuurlijk), en tegelijk een zich mijlen ver boven de verhaalwerkelijkheid uittorenende supervisie door de verteller.
Wat dat laatste betreft: 'Lezer saluut!', staat er op pagina 30, 'U had mijn aanwezigheid natuurlijk al vermoed, dus laat ik even naar voren komen. Geloof me als ik zeg dat ik een lichte buiging voor u maak.' Je zou - even weinig nuancerend als deze verteller - kunnen zeggen dat hier een postmoderne verhaaltechniek wordt ingezet: de constructie van de fictie komt aan de oppervlakte. Maar intrigerend is dat het schijnbaar onschuldige woord 'aanwezigheid' een Leitmotiv is in het titelverhaal, en sowieso een motief is in al Ankers proza en poëzie. Die 'aanwezigheid' heeft - geloof ik - te maken met 'er zijn' in een schier Heideggeriaanse, en anders wel existentialistische zin. Ankers schrijverschap is een voortdurende zoektocht naar het juiste engagement. Anker is, zo lees ik dat, zich voortdurend bewust van de dialectiek van kunst en werkelijkheid, van de omweg tot de werkelijkheid via de kunst. Hij zoekt, of: zijn personages zoeken, of beter nog: hij zoekt door middel van zijn personages een eigen plaats in wat steeds weer heet (in een niet-pleonastische woordgroep): het hedendaagse heden.
Van deze bundel trekt me het titelverhaal het meest aan, omdat het een verhaal is ( de andere twee vertellingen zijn zeer fragmentarisch, kaleidoskopisch). Bovendien zit het vol mooie onmogelijkheden, die het effect van het realistische volkomen vernietigen, maar toch het verhaal geen geweld aan doen (voorbeeld: het overlevingsvat dat na de schipbreuk een rijke wijnkelder blijkt te bevatten, alsmede een meerdelig servies en, handig op zo'n standaard onbewoond eiland met Nederlands kunnende praten papepgaai, een parasol). Ik ben benieuwd wat de zoon ervan vindt, maar ik zie weer dat ik het hem terecht heb aangeraden.
donderdag 5 februari 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten