Eerst even iets anders:
Ik kwam tot hier, en zag. Ik zocht
Iets anders maar geen sterfling vindt,
Ook niet aan 't einde van zijn tocht,
De dingen die hij droomde als kind.
Dit is het eerste, titelloze gedicht uit de bundel Gedichten (1917) van P.N. van Eyck. Ik zag net pas dat de eerste regel een allusie is op de beroemde woorden van Julius Cesar. De afwijking van de geno-tekst is betekenisvol: Van Eyck was geen winnaar; een beetje een somberaar, en een dromer, maar wel een met heel veel eerbied voor en een voortdurende nieuwsgierigheid naar het onbegrepen leven.
Een heel erg klein beetje lijkt Anker wel op Eyck: altijd zoekend, altijd strevend, bijna tegen beter weten in, en altijd ook in de slagschaduw van het einde. Welhaast in een J.C. Bloem-achtig besef van Media vita. Maar de bijna honderd jaren die tussen beide bundels liggen, zijn niet te veronachtzamen, en vooral niet het stijlverschil, dat zich niet in drie woorden laat beschrijven.
Ik herlas Onvergetelijke toegewijde trouweloze tijd (2015) kort nadat ik ook De vergever (2016) had herlezen en nu ben ik klaar voor de herlezing van In de wereld (2017), Ankers laatste werk. Weemoed, en ook heimwee, was zelden afwezig in het oeuvre van Anker, maar zijn laatste poëziebundel en zijn op één na laatste roman staan wel heel sterk in het teken van de eindigheid en van het einde zelfs van het leven, dat voor Anker persoonlijk in 2017 toesloeg.
Het motto van De vergever is een Borges-citaat: "Ik heb de vreselijkste zonde begaan/ Die een mens maar begaan kan. Ik ben niet/ Gelukkig geweest." Hoe opmerkelijk dat een NRC Handelsblad-recensent het boek 'goedgeluimd' heeft genoemd... Ofschoon ook wel begrijpelijk: Ankers werk is melancholisch (lijkt die figuur op het omslag van Onvergetelijke toegewijde trouweloze tijd niet op een haas?) maar des niet tegenstaande ook vol van levensdrift, da's waar. En zeker Sander Schwarz is niet gespeend van zowel gevoel voor drama (sterk vergroot) als voor vooruitdrang.
Onvergetelijke toegewijde trouweloze tijd lijkt niet goedgeluimd. De laatste vier regels van de bundel luiden:
We waren kansloos vanaf het begingrappig dat je dat pas weetals het eindigtzoals nu.
De tweede afdeling heet, en gaat over, 'Het lege hart'; elk van de veertien gedichten (er zou eens niet met het sonnet gedold worden) begint ook met die woordgroep; nou ja, een ervan begint met 'Il cuore vuoto'; typisch Anker: als herhaling, dan een afwijking.
Dat geldt ook voor de bundel als geheel: ze bevat genoeg motieven die bekend zijn uit eerder werk, maar de toon is toch anders, zoals ook in De vergever, op het moto waarvan gezinspeeld lijkt te worden aan het eind van 'Normaal':
en inderdaad, onze levensweg was een beledigingvoor de werkelijkheid en ja, dat is een schulddie wij op ons geladen hebben en de straf isdat wij niet gelukkig zijn geweest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten