Het is, zie ik tot mijn schrik, al negentien jaar geleden dat ik J.W. Bezemers Een geschiedenis van Rusland las; ondertitel: van Rurik tot Brezjnev (Van Oorschot, Amsterdam 1988). Een nogal veel omvattend boek. Intrigerend. Leerzaam.
De Poolse journalist, schrijver, dichter Ryszard Kapuściński (1932-2007) schreef zijn indrukwekkende, warrelende, polyfone boek Imperium; ondergang van een wereldrijk slechts vijf jaar later, maar kon, nee moest toch vanuit een heel andere invalshoek dat rijk bezien, niet alleen omdat hij het land kende, uit ervaring, er veel gereisd had, maar ook omdat dat rijk, dat zijn jeugd in Pińsk geweld aan had gedaan, er inmiddels niet meer is. Kapuściński haalt een ontzagwekkende hoeveelheid Stalinistische ellende naar boven, in overigens zeer onderkoelde taal; vertelt allerlei schier fictionele burocratische ongein en machtswellust, die ik liever zou vergeten zijn. Maar wat zo fraai is aan dit boek: Kapuściński heeft enorm veel oprechte aandacht voor de gewone mens en nog meer: voor al de volkeren en landen die, voordat het imperium werd gesticht, hun eigen identiteit hadden en ten tijde van dat rijk die trachtten te behouden. Na zo veel imperialistische terreur komen al die vormen van hedendaags, postkoloniaal nationalisme daar wel in een ander, genuanceerd licht te staan.
Het boek is dit jaar herdrukt als handzame Singel Pocket (335 blz.; vert. Gerard Rasch)
dinsdag 10 juli 2007
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten