maandag 6 mei 2024

Mina Kruseman, Een huwelijk in Indië

Martinus Nijhoff, Den Haag 1873. Oorspr. 384 pagina’s. Digitale kopie van de eerste druk, gratis neergeladen van Gutenberg.org. In 2009 verscheen een herspelde uitgave (digitaal en analoog) van de eerste en tot dan toe enige druk bij KIT Publishers in Amsterdam in de reeks Indische damesromans.

Op het omslag staat, cursief, onder de auteursnaam: (Stella Oristorio di Frama, Cantatrice). Wie de schrijfster nog niet kende, was destijds wellicht op de hoogte van haar faam als zangeres. Maar als ik afga op Nieuwenhuys’ Oost-Indische spiegel (via DBNL) was Kruseman (1839-1922) ook of vooral als opiniemaakster actief, meer in het bijzonder als feministe. Nieuwenhuys schrijft over haar onder meer:

Naar buiten zeer zelfbewust, luidruchtig, agressief en onwrikbaar, vertegenwoordigt ze het militante feminisme van haar tijd. Ze heeft uitgesproken denkbeelden over liefde en huwelijk, over godsdienst en moraal, over het militarisme, over kinderen krijgen enzovoorts. Ze formuleert haar overtuigingen in absolute termen: geluk of dood, liefde of haat, verpletterend of verheven, wit of zwart. Daartussen bestond voor haar niets: ‘Ik ben zo geheel, zo fataal geheel in alles,’ schreef ze in een brief.

Bij dezen wil ook aangegeven dat ik Kruseman tot voor kort alleen nog maar van naam kende, net als Aya Zikken en Nel Noordzij: namen die in de literatuurgeschiedenis wel voorbijkomen, maar dan hooguit in een opsomming, zonder enige vorm van verdere bestudering en beschrijving. En naslag in handboeken in mijn huisbibliotheekje (de betrekkelijke rijkdom ervan staat hier opgesomd) levert inderdaad weinig op. Brems hoeft haar in Altijd weer vogels die nesten beginnen niet te noemen, want ze is van een andere periode dan die hij daar onder zijn hoede heeft. Zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur-collega Bel noemt haar in Bloed en rozen wel, schrijvend over de periode 1900-1914:

Er verschenen in het eerste decennium van de twintigste eeuw zeer veel Indische romans die later in vergetelheid raakten [...]

Daarop volgt een opsomming van tien auteurs waarin Kruseman haar plaatsje heeft zonder dat Bel een werk van haar noemt. Vier bladzijden verder wordt Kruseman, opnieuw werkloos en met behulp van het bekende literair-historische stoplapje ‘zoals’, op een hoopje geveegd bij ‘Anna de Savorin Lohman en enkele andere vrijgevochten vrouwelijke auteurs, zoals Mina Kruseman en Annie Salomons’.

De derde en laatste keer dat Bel refereert aan Kruseman betreft het de periode 1920-1930, wanneer Amerika weer in de (letterkundige) belangstelling komt te staan. Dan blijkt dat

feministe en schrijfster Mina Kruseman halverwege de negentiende eeuw als zangeres een tournee [had] gemaakt door Amerika – een reis die helaas tegenviel, waarna ze haar geluk beproefde in Nederland. Daar was ze een bezienswaardigheid [sic] en trok ze volle zalen, vooral toen ze met haar collega-schrijfster Betsy Perk op tournee ging en lezingen hield over de vrouwenkwestie.

Maar, denk ik dan, wat doet een tournee van een zangeres ‘halverwege de negentiende eeuw’, dus maar liefst zeventig tot tachtig jaar vóór de te bespreken periode van de ‘Roaring Twenties’ in het handboek over de Nederlandse literatuur van de eerste vier decennia van de twintigste eeuw? Daar komt nog bij dat Krusemans Amerikaanse tournee plaatsvond van juni 1871 tot juni 1872. Dat scheelt al twintig jaar, maar dan nog lijkt me die tournee irrelevant voor de ‘ware Amerika-rage’ die volgens Bel ná de Eerste Wereldoorlog in Nederland ontstond.

Dat deze excursie zou zijn gedekt door de vlag ‘Vroege Amerika-gangers’ lijkt me overdreven, zeker omdat deze paragraaf begint met deze mededeling: ‘Gijssen was overwegend positief over Amerika, maar er werd door anderen ook kritiek geuit.’ Marnix Gijssen maakte, als ik Bel mag geloven, in de jaren twintig ‘een studiereis door Amerika, waarover hij reportages schreef voor de nieuwe Vlaamse krant De Standaard. Zijn stukken bundelde hij in Ontdek Amerika (1927).’ Dat Charles Dickens in 1842 in zijn American Notes een negatief beeld van de Nieuwe Wereld schetste, doet er weinig tot niets toe. Maar dat staat wel in de tweede zin van die onzinnige paragraaf. En ook Cyriel Byusse’s zakenreis naar Amerika anno 1886 die Bel daarna noemt, doet er niet toe, ook al gebruikte hij zijn opgedane indrukken in zijn literaire werk. Vervolgens komt die mis-gedateerde tournee van Kruseman even ter sprake en daarna de zakenreis van Albert Verwey in 1883, Verwey wiens ‘werk [...] nauwelijks Amerikaanse sporen’ bevat! Dat ook Frederik van Eeden de grote sloot overstak in 1908 en 1909, dus nog steeds ver voor de zogenaamde herontdekking van Amerika in de roerende jaren-twintig der twintigste eeuw, doet er, ik val in herhaling, ook niet toe.

Alle ogen dus nu maar wanhopig/hoopvol gericht op Bels collegae Van den Berg en Couttenier en hun Alles is taal geworden, dat handelt over de Nederlandse literatuur van 1800 tot 1900. Onze heldin wordt twee keer genoemd. De eerste keer is wanneer het gaat over de tijdschriftencultuur in het Noorden in de periode 1860-1900. Kruseman staat in een klassieke literatuurgeschiedenishandboekenzin in de beschrijving van het (tweede) feministische tijdschrift dat Betsy Perk oprichtte, Onze roeping, en waar vooral Elise van Calcar haar stempel op wist te drukken. Maar...

Verder stonden er bijdragen in van onder anderen Mina Kruseman, Cornélie Huygens en de Vlaamse gezusters Virginie en Rosalie Loveling.

De tweede keer figureert Kruseman in Alles is taal geworden in de context van het toneel vanaf 1860, meer in het bijzonder waar het gaat over het succes dat de heer Multatuli aanvankelijk oogstte met zijn  Vorstenschool (première 1875):

Die aandacht had minder met de kwaliteiten van het stuk zelf te maken dan met de populariteit van Multatuli en het gegeven dat Mina Kruseman, de meest omstreden Nederlandse actrice, de hoofdrol van koningin Louise vervulde.

Mina Kruseman, omstreden, bezienswaardig, en niet succesrijk als zangeres, het komt er maar niet echt van dat ze als literair auteur aan de orde wordt gesteld in de geschiedschrijving van de moderne Nederlandse letterkunde. Zou het dan misschien kunnen zijn, dat ze het er zelf naar heeft gemaakt?

Ja, dat kan. Voor in het boek, nog voor de inhoudsopgave, is een notitie van de auteur opgenomen, gedateerd (handig voor Bel) en ondertekend met New-York 1871–1872. M. K.’:

Dit is geen boek vol kennis en geleerdheid, geen poëtische fictie, rijk aan stoute droomen en onwaarschijnlijkheden, geen verhaal, geen roman, geen novelle zelfs; maar alles en niets; want ’t is een droeve kreet uit het werkelijke leven, een zwakke kopie van de fantastische realiteit, een greep uit de natuur weêrgegeven vrij en grillig als de waarheid.

Geen klinkklare literaire zelfpromotie. En ik moet zeggen: deze bescheidenheid siert Kruseman. Maar toch lijkt me deze tekst weldegelijk te omschrijven als een ‘roman’. Personages, conflicten, interessante omgeving, plotwendingen, en een uiterst bemoeizuchtige auctoriale vertelinstantie (vintage negentiende eeuw), de hele roman-santenkraam is aanwezig. Maar in mijn optiek is het een ontzettend verkrampte poging om door middel van een draak van een verhaal een punt te maken wat betreft het recht op zelfbeschikking en on-onderhorigheid van de vrouw. Niks mis met dat standpunt; dat moest anno 1873 nog met kracht ingenomen en uitgedragen worden, maar het verhaal en meer nog de manier waarop het verteld wordt, is, misschien ook wel naar de maatstaven van die dagen, niet om over naar huis te schrijven. Vind ik.

Hoofdfiguur Louise mag dan pas vijftien à zestien zijn als ze door haar ouders in het huwelijk met een oudere, rijkere, machtigere man wordt gedwongen, ze weet zich krachtig te weren, maar is dan toch zo goed van inborst om zich naar de nukken van haar ouders en echtgenoot en tijd te voegen. Dat kan niet anders dan fors uit de klauwen lopen, en al in deel twee (van de drie), in het zeventiende hoofdstuk (van de zevenenveertig) wordt er iemand vermoord door de echtgenoot van Louise, namelijk de Indische vrouw van die echtgenoot, de moeder van zijn twee kinderen, een gezin dat hij de deur uit had getrapt en waar hij met geen woord over had gerept in de gehaaste onderhandelingen met Louise en haar ouders.

Dit met veel verbaal geweld opgetekende drama is zo larmoyant dat ik het na 36% weer aan Gutenbergs digitale wilgen heb teruggehangen. 

Nauwlijks veertien dagen gehuwd en nu reeds krank, reeds stervende! O God! heb medelijden met mij! Spaar haar! Red haar! O, mijn Vader hergeef mij mijn schoone Louise!

Zo, met deze jammerklacht van de echtgenoot, begint hoofdstuk XVII, terwijl daarvoor er geen vuiltje aan de gezondheidshemel van Louise te bekennen was. Kan je nagaan (zo moet ik het misschien begrijpen) hoe die ongelijkheid erin hakt!

En luid snikkend stond Stevens [de malafide echtgenoot] aan het ziekbed zijner echtgenoote, wier laatste uur nabij scheen en wier zachte, afgebroken ademhaling hem reeds meer dan eens aan haar leven had doen twijfelen.

‘Genoeg’, zeg ik, zoals Multatuli de pen opnam tegen Stern in zijn eigen Max Havelaar, stop maar, Kruseman. Je punt is duidelijk, maar je vergeet er een leesbaar verhaal van te maken.

Of haakt dit gruwelijke proza aan bij de kenmerken van de toenmalige pulp die nog te bevrijden c.q. te emancipeeren vrouwen lazen ter tijdelijke ontsnapping aan de klemmende kluisters van het gearrangeerde huwelijk? Dan heeft deze roman zijn beste tijd wel gehad.

Geen opmerkingen: