dinsdag 7 mei 2024

Carry van Bruggen, Een Indisch huwelijk

Em. Querido’s Uitgeverij, Amsterdam 1921. De literaire luxe-reeks. Bandontwerp: J.B. Heukelom, belettering: S.H. de Roos. 122 blz.
Gelezen: de gedigitaliseerde versie anno 2023 van Gutenberg.org. Ook DBNL heeft een e-boekversie.
Latere materiële drukken dan de eerste zie ik niet in de KB-catalogus, wel een heruitgave: Een Indisch huwelijk: novelle. Ingeleid en toegelicht door Suzan van Keulen en Peter van Zonneveld. Conserve, Schoorl 1987. Indische letteren-reeks nr. 2.

Na de teleurstellende leeservaring met Mina Krusemans Een huwelijk in Indië (1873), probeer ik mijn digitale leesgeluk te vinden in een bijna vijftig jaar jongere roman met een vrijwel gelijkluidende titel, geschreven door een jongere schrijfster. Reeds na een paar bladzijden is het eenvoudig om vast te stellen de deze korte roman van Van Bruggen (1881-1932) qua gevoelsuitbeelding van de centraal staande man bijna even larmoyant is als de prangende handenwringerij die Krusemans krukkige anti-huwelijkspamflet karakteriseert. Maar wat opvalt aan Van Bruggens ook wel ‘novelle’ genoemde roman met een omvang van 122 papieren pagina’s, inmiddels toch al meer dan een eeuw oud, is dat die penetrante auctoriale vertelinstantie, die Krusemans ‘roman’ nogal ongenietbaar maakt, al veel meer op de achtergrond blijft, dat er daarentegen lekker modernistisch ge-stream-of-consciousnesst wordt, en dat er, althans in het begin, vooral... toch weer mannen op de voorgrond staan, misogyne mannen, die het over (de) ‘vrouwtjes’ hebben. Waar dat laatste allemaal goed voor is, moet nog blijken. Eerlijk is eerlijk: de Pippi-Langkous-achtigheid van Krusemans heldin Louise was wel een verademing qua vooroordelen jegens de (diep-negentiende-eeuwse) romanlectuur.

Gek genoeg ontpopt Een Indisch huwelijk zich gaandeweg als een wat verlate naturalistische roman, vol fijnzinnige beschrijvingen van natuur en onweder, gedetailleerde weergave van de gedachten van de held, Feenstra, die, nogal door het leven benepen, lijdt aan zijn bestaan en vooral aan zijn grote gevoelens voor op afstand en in eenrichtingsverkeer beminde, zelfs geadoreerde vrouwen, een en ander ‘gevoed met Fransche romans’, een weeffoutje in de emotionele Bildung waar Krusemans Louise ook al van te lijden had. Feenstra heeft zelfs gedacht dat er wellicht een ‘artist’ in hem school.

Emants, Couperus, jullie worden decennia later nog steeds nagevolgd, joh! Maar vergis je niet, deze Feenstra, die mijmert als een bejaarde maar waarschijnlijk nog maar begin-dertig is, voelt zich geheel op modernistische wijze 

weer dupe, toch... toch, bij voorbaat, alweer dupe... Maar wat gaf ’t?

Dat laatste is zelfs laat-modernistisch te noemen, Aya Zikken-achtig, zou je kunnen zeggen. Juist deze non-binaire fluïditeit qua literair-historische positionering maakt dat deze romanovelle ruim honderd jaar na eerste verschijning nog best te genieten is; ook de geringe omvang draagt daaraan bij.

Maar het verhaal over die meneer Feenstra, volgens een onbekende recensent een ‘door de vereenzamende tropische achterhoeken, in spleenstemming gebrachte ambtenaar’, die zich een verliefdheid in het hoofd haalt op een bakvis uit Holland die hij lang geleden kende, het verhaal over die Feenstra dus, wiens hoge verwachtingen door de werkelijkheid diep teleur worden gesteld (als Truusje eindelijk in Indië aankomt, blijkt ze er niet zo aantrekkelijk uit te zien als hij wel droomde), dat verhaal heeft een beetje weinig om het lijf, helaas (terwijl Feenstra er juist van droomt een pikanter portretje van Truusje te bezitten waarop ze niet met een hoog gesloten boordje staat afgebeeld).


Geen opmerkingen: