woensdag 20 maart 2024

Aya Zikken, Dán misschien

2e dr. De arbeiderspers, Amsterdam, 1963. Grote ABC nr. 8. Omslag: Henri de Haas. Paperback, 191 blz.*

Gezellig zal het niet echt worden, dat heb je al gauw door als lezer van (ik citeer de tekst van het achterplat) 

de roman waarmee Aya Zikken in 1954 debuteerde en waarmee ze op slag haar naam vestigde als een van onze werkelijk belangrijke auteurs.

Het thema van de roman is

de dekristallisatie van een huwelijk, de terugblik die een man en een vrouw op hun beider leven werpen en waarbij de vraag of ze nog samen door kunnen gaan, met nadruk níét beantwoord wordt.

Dat dekristalliserende huwelijk is al tien jaar aan de gang, en bij voorbeeld in de volgende zin, uit een scène waarin Bert kijkt naar de slapende, tien jaar jongere Elre, zie je dat de sleet er fors in zit:

Het was te donker om de rimpeltjes te kunnen zien die nu om haar ogen zouden liggen, een kleine krans van onuitgesproken grieven.

Toch worden er geen grote woorden gebruikt. Dat is, geloof ik, typerend voor Zikken: met eenvoudige stijlmiddelen, of middelen van stilistische eenvoud, weet ze onvermijdelijk aan te geven dat het menselijk leven doorgaans geen pretje is. Zij is, misschien vergelijkbaar met Anna Blaman en haar Eenzaam avontuur uit 1948, onder het hoedje van het (literaire) existentialisme te vangen, al was het maar omdat die Bert er geen been in ziet serieus te overwegen Elre tijdens een vakantie in de bergen maar eens het ravijn in te keilen, terwijl anderzijds die actie, in Berts ogen, niet geheel gratuit zou zijn, want zijn vrouw irriteert hem het bloed onder de nagels vandaan.

Bert is inderdaad niet moeders leukste, laat staan de gezelligste thuis, maar een nogal lompe en eigengereide en niet te vergeten misogyne o[****]l. Daar is geen uitgebreide personagebeschrijving voor nodig, en die geeft Zikken dan ook niet.

Die vakantie in de bergen was Berts idee, Elre is er duidelijk niet zo dol op. Ik meen dat ze ook kinderen hebben, maar daar worden bijzonder weinig woorden aan vuil gemaakt. Dat houdt het centrale drama schijnbaar overzichtelijk en het tekent de uitgebeende vertelstijl van Zikken. Elre komt ten val; Bert laat haar achter in een hut. Einde van het eerste hoofdstuk.

Het boek bestaat uit vier hoofdstukken, elk voorzien van een droge titel, achtereenvolgens: 'Bert en Elre', 'Elre', 'Bert', en 'Elre en Bert', respectievelijk 35, 60, 90 en 3 bladzijden lang (maar het laatste hoofdstukje past, als je het kop- en staartwit weglaat, zelfs op twee pagina's). De hoofdstuktitels geven de toegepaste personagegebonden focalisatie aan. Die focalisatie weerhoudt de anonieme, niet-gepersonifieerde, auctoriale vertelinstantie er niet van hier en daar door de kieren van de tekst te kruipen met algemene, generaliserende en moraliserende commentaren.

Het tweede hoofdstuk bevat vooral, in een soort bewustzijnsstroom, Elre's herinneringen aan (het Nederlands-Indische deel van) haar verleden en vandaaruit keert de vertelling uiteindelijk niet meer terug naar het verhaalheden. Het hoofdstuk eindigt met Elre's volwassenwording, met de doorbraak van haar inzicht in hoe het leven en de wereld in elkaar steken, een inzicht dat ontstaat onder invloed van haar omgang, als ongeveer achttienjarige, met een stel jongemannen, met name de tweeling Michael en Marcel. Met die twee schemert er voor de lezer steeds een impliciete parallel door met het heden, want echtgenoot Bert heeft ook een  recent overleden  tweelingbroer, op wie Elre, bijzonder gesteld was.

Van een sterke Nederlands-Indische couleur locale is in dit hoofdzaak absoluut geen sprake; er is geen spoor van thematisering van die (ervarings)wereld.

In het derde hoofdstuk verkent Zikken experimenteel de grens tussen cynisme en sarcasme in de reflecties van Bert, destijds begin twintig, op zijn eerste burgerlijk(e) huwelijksleven met Terry, een tien jaar oudere, gescheiden vrouw, een moeder van twee kinderen waar hij bepaald niet op zat te wachten. Bert lijkt een zeer passieve evenknie van Vestdijks Meneer Visser. Hij heeft al na een paar manden een bloedhekel aan zijn vrouw en aan haar kinderen, en houdt dat in zijn bewustzijnsstroom niet onder de pet. Hij wordt kregel van de burgerlijke gezelligheidsrituelen van Terry en probeert een promotie naar een functie in Madrid zonder enig overleg met beide handen aan te grijpen, maar die poging wordt volledig getorpedeerd door Terry, met behulp van haar oom, de voogd van haar kinderen, en tante. Uit frustratie loopt Bert weg, steekt de weg over en wordt geschept; of hij doet een zelfmoordpoging. Dat wordt niet duidelijk, zoals er wel meer zaken onopgehelderd blijven ten gevolge van de (wisselende) personale focalisatie en het fundamentele probleem van de moeilijke doorgrondbaarheid mens. Binnen een paar maanden na de voltrekking van het huwelijk, heeft Terry de scheiding er al doorgedrukt. Bert wordt niet overgeplaatst naar Madrid, maar naar Breda.

In het heel korte slothoofdstuk, dat teruggrijpt op en de voortzetting is van de handeling van het eerste hoofdstuk, wordt de onmin tussen Bert en Elre alras gladgestreken. Hij was er niet vandoor gegaan vanuit de berghut, maar heeft hulp georganiseerd voor Elre. In de tussenliggende uren kunnen zich de bewustzijnsstromen van ieder van hen hebben voorgedaan. Ze spreken af voortaan geen avonturen meer te ondernemen maar kalmpjes door te sukkelen, 'heel gewoon en kleintjes' te gaan leven...

Zonder ooit overwinnaar te worden. Met altijd maar vergissingen en mislukkingen. Maar met niéuwe vergissingen en niéuwe mislukkingen natuurlijk.

Gezellig werd het dus inderdaad niet, zoals het dat destijds ook bij andere schrijvers niet werd. Het is na lezing van Zikkens Als wij groot zijn, dan misschien Dán misschien wat mij betreft tijd voor de revisie van het literair-historisch concept van Anbeek voor het proza tussen 1945 en 1960: De Blaman-Zikken-Hermans-Van het Reve-lijn. 

Toeval bestaat niet. Op 15 maart 2024, toen ik nog bezig was deze roman te lezen roman, zag ik dit bericht @Literatuurmuseum:

Van Jo Boer tot Aya Zikken. De Nederlandse geschiedenis kent veel vrouwelijke schrijvers die de P.C. Hooftprijs wel verdiend, maar niet ontvangen hebben.

Een onafhankelijke jury bestaande uit Karin Amatmoekrim, Jacqueline Bel, Yra van Dijk, Jos Joosten en Mathijs Sanders stelde een overzicht samen met 33 vrouwen die de P.C. Hooft-prijs hadden kunnen ontvangen. Voorwaarde was dat ze al overleden moesten zijn: levende schrijvers kunnen de prijs immers nog krijgen.

Het cynisme dat je dood moet zijn om genomineerd te kunnen worden... Ik hoop dat Zikken (1919-2013), wier biografie verscheen op de dag dat ze overleed, er om zou hebben kunnen lachen.


*De eerste druk verscheen in 1954, eveneens bij De arbeiderspers, een gebonden boek, onder de titel: Als wij groot zijn, dan misschien. Roman. In een notitie voor in Dán misschien (p. 4) rept de uitgever van '[d]e eerste druk van de oorspronkelijke uitgave' (mijn cursiveringen; FS). Aanvankelijk gokte ik erop dat er sprake is van een heruitgaveMurk Salverda en Erna Staal stellen echter in hun Schrijversprentenboek 1954. Een literaire doorsnee (1994): 'Herdrukken van het boek verschenen onder de titel Dan misschien.'

Het omslagontwerp van de eerste uitgave was van Will H. Tweehuijsen; dat boek telt volgens Google Books en de KB-catalogus 206 pagina's. Van meer dan alleen die ene enkele heruitgave is in de KB-catalogus overigens geen spoor te vinden.

Het is een heruitgave, dat is me inmiddels op basis van autopsie gebleken. Om te beginnen zijn de titels van elk van de vier hoofdstukken in de eerste uitgave op een aparte, verder blanco rechterpagina gezet; het eerste woord van een hoofdstuk of ander onderdeel na een witregel is gezet uit kleinkapitalen; regels zijn op andere plaatsen afgebroken in de tweede uitgave. Tekstwijzigingen lijken er niet te zijn aangebracht, anders dan die van de titel en ondertitel van de roman. Op pagina 64 van de heruitgave staat een zetfout in deze passage: 'waaruit toch iets zou voortkomen dan een ommekeer teweeg zou brengen', waar de eerste druk op pagina 71 de foutloze lezing heeft: 'waaruit toch iets zou voortkomen dat een ommekeer teweeg zou brengen'. Op pagina 182 van de heruitgave staat de zetfout 'afgwend' die ontbreekt op pagina 196 van de eerste uitgave: 'afgewend'.

Geen opmerkingen: