Jeder stirbt für sich allein is een indrukwekkend boek, maar niet een werkelijk goede roman. De vertelling, de taal en de moraal zijn te simpel. Het verhaal is gebaseerd op een werkelijke geschiedenis, of zoals de auteur in een voorwoord d.d. oktober 1946 noteert:
Die Geschehnisse dieses Buches folgen in großen Zügen Akten der Gestapo über die illegale Tätigkeit eines Berliner Arbeiterehepaares während der Jahre 1940 bis 1942.
Het gaat dus niet over een vorm van groot, heldhaftig, gewapend verzet, maar over de kleinburgerlijke ongehoorzaamheid van de eenvoudige en welwillende Otto en Anna Quangel aan een volkomen doorgeslagen, maar al te reëel dictatoriaal regime. De Quangels wonen aan de Jablonskistraße (Prenzlauer Berg, in het latere Oost-Duitsland), met allerlei andere mensen van even zoveel sociale en politieke denominaties; al deze personages zijn zacht gezegd nogal schematisch in hun goedheid dan wel slechtheid. Het verzet van de Quangels begint als ze te horen krijgen dat hun zoon aan het front is gesneuveld. Ze gaan handgeschreven briefkaarten verspreiden over de stad, enkele per week, waarmee ze medeburgers oproepen zich eveneens te verzetten tegen de Hitlerterreur. Wrang detail: Otto is schrijnwerker en werkt in een staatsfabriek waar doodskisten worden gefabriceerd.
Het dikke boek had wel wat korter gekund; dan had het een betere roman kunnen worden. Fallada schuwt de uitweiding, de herhaling noch de uitleg, en zijn anonieme vertelinstantie zet alle bewoners van Jablonskistraße 55 afwisselend in het zonnetje, zo nu en dan met ironisch commentaar, zeker wanneer er Nazi's van diverse pluimage om de hoek komen kijken. De verschillende bewoners krijgen allemaal een eigen verhaaldraad, en de verteller weet daar een stevige vlecht van te maken. Het moet niet moeilijk zijn deze roman om te zetten in een Netflix-serie; ze is al vijfmaal verfilmd (voor tv en cinema).
Alle handelingen worden in eenvoudige taal weergegeven, dialogen soms in plat Berlijns. Daardoor heeft het boek, bij alle ellende waar het over gaat, iets luchtigs. Dat komt ook door de wat simpele hoofdstuktitels, die uit een negentiende- of vroeg-twintigste-eeuwse avonturenroman afkomstig lijken, zoals meteen al de eerste: 'Die Post bringt eine schlimme Nachricht'; dat slaat op de brief die de dood van de zoon van Otto en Anna bekend maakt.
Aan die indruk van luchtigheid draagt ook bij dat veel van de terreur die erin beschreven wordt, een alledaags karakter heeft: Berlijn en de burgers van Berlijn waren doordesemd van die ellende, ze wisten niet meer wie ze nog konden vertrouwen – iedereen zat in de klem, of het nu die van de Nazi-ideologie was, van de partijdwang, de schaarste en armoede, of van het verlies van weer een familielid, vriend, vriendin, bekende of buurtgenoot. Wanneer de Polizei – in allerlei vormen, van Schupo tot Gestapo – optreedt, wordt de vertelling ook op het niveau van de feiten gruwelijk. Maar in het voorwoord doet Fallada daar toch ook wat ironisch over. Hij vermoedt dat veel lezers van mening zullen zijn dat er in de roman rijkelijk veel gefolterd en gestorven wordt en tekent daarbij het volgende aan:
Der Verfasser gestattet sich, darauf aufmerksam zu machen, dass in diesem Buch fast ausschließlich von Menschen die Rede ist, die gegen das Hitlerregime ankämpften, von ihnen und ihren Verfolgern. In diesen Kreisen wurde in den Jahren 1940 bis 1942 und vorher und nachher ziemlich viel gestorben. Etwa ein gutes Drittel dieses Buches spielt in Gefängnissen und Irrenhäusern, und auch in ihnen war dat Sterben sehr im Schwange.
De auteur is, net als zijn verteller, bang dat hij niet goed wordt verstaan. Zelfs de titel van het boek wordt nadrukkelijk verklaard. Dit gebeurt in een scène in Quangels dodencel. Hij deelt die met de hoog-culturele, schaakspelende dirigent van internationale allure Dr. Reichhardt, die als een ware Abraham Blankaart wordt geplaatst tegenover de simpele schrijnwerker Otto Quangel ('Und dann stehen Sie also mit einem Stöckchen vor Ihre Leuten und machen nicht mal selbst Musik...?'). Reichhardt weet dat Duitsland in 1933 naar de ratsmodee is gegaan en licht zijn eigen en Quangels lot toe:
So haben wir alle einzeln handeln müssen, und einzeln sind wir gefangen, und jeder wird für sich allein sterben müssen. Aber darum sind wir doch nicht allein, Quangel, darum sterben wir doch nicht umsonst. Umsonst geschieht nichts in dieser Welt, und da wir gegen die rohe Gewalt für das Recht kämpfen, werden wir am schluss doch die Sieger sein.
Mierzoet, deze klaar klinkende, blij eindigende moraal; en eenzijdig, zij het passend bij, maar mijns inziens al te zeer beperkt tot de terroristische, dictatoriale (oorlog)situatie. De titel biedt immers ook ruimte voor een heel andere duiding: ieder mens is een amorele en zelfzuchtige hufter – maar dat is niet de richting waar Fallada op doelt; en dat vergeet hij niet ondubbelzinnig duidelijk te maken door zo expliciet te zijn.
Dat Fallada zelf minder ondubbelzinnig was, zet Maria Vlaar helder uiteen in een artikel in De groene Amsterdammer, geschreven naar aanleiding van de bewerkte heruitgave in 2011 van de Nederlandse vertaling van de roman (door A.Th. Mooij, 1949), Alleen in Berlijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten