De titel heeft me er lang van weerhouden er enige belangstelling voor deze roman te ontwikkelen. Oerlelijk (net als de vorm waarin ze op het omslag is gekwakt; je gaat wel opzet vermoeden, en dat zet de deur open voor een andere belichting). Ik moest wat, want ik wilde voorrang kunnen verlenen aan het uitlezen van De man zonder eigenschappen terwijl ik daarin de tweehonderd bladzijden pas net was gepasseerd en er ondertussen allerlei aantrekkelijks passeerde op internet en festivals, in kranten, de boekhandel, de bibliotheek.
De titel is, nee: vind ik heel erg lelijk omdat er op het eerste gezicht (en juist dan speelt een titel een belangrijke rol) drie talen door elkaar gedonderd zijn, Nederlands, Japans en een halfslachtig soort Engels. De enige Nederlandse morfemen zijn De en Troost; baby is een leenwoord, een overbodig leenwoord, want we hebben al zuigeling; ja, dat laatste gebruikt niemand meer, maar de Engelse oorsprong van baby wordt sterk in herinnering geroepen door het erop volgende Company, ook al een overbodig leenwoord aangezien het Nederlands van oudsher intensief gebruikmaakt van het van het Frans afkomstige compagnie; bedrijf zou een goed alternatief zijn; en ik weet ook wel dat in Japan er een grotere neiging naar Engels is dan naar Frans, eens te meer in de zakelijke sector, trouwens, zoals in vrijwel iedere taal; maar het gaat me te ver om dan ook maar de Engelse woordvormingsregels te volgen en een spatie aan te brengen in een samenstelling die voor eenderde Nederlands is terwijl de samenstelling als geheel, en ook de gehele titel als Nederlands bedoeld is, afgaand op het lidwoord; zwijg ik nog van al die Angelsaksische hoofdletters (op de titelpagina, niet op het stofomslag).
Bijkomstig, maar uiteindelijk niet onbelangrijk, is dat de titel bovendien niet klopt, misleidend is, omdat – ik noteerde dit toen ik op pagina 418 was, en daarmee stevig over de helft – de roman niet over het genoemde bedrijf gaat, maar over een alleenstaande schrijver van sf-boeken en zijn pas verworven, voor altijd zevenjarige, androïde surrogaatkind (inmiddels heb ik het boek uit, en de voorgaande kritische kanttekening geldt nog steeds).
Wat me ook niet meteen aanspoorde tot lezen: ik had nog nooit iets van Hulst gelezen; kende hem niet als auteur. Voorbijvliegende nominaties voor literaire prijzen porden me niet; ik vond er geen reden in me in de auteur of het boek te verdiepen. Musil ging voor.
Allemaal onbelangrijk als je partner zegt: ‘Deze moet jij ook lezen. Ik zeg er nu verder niets over.’
Inmiddels weet ik dat het een gemis is dat ik niet meer van Hulst las, ondermeer omdat hij in deze roman op intrigerende wijze refereert aan eerder werk (Kinderen van het ruige land, 2012), waardoor de science-fictionaliteit van deze roman sterk de geur krijgt van (gedeeltelijk) autobiografische fictionaliteit. De overschrijding van genregrenzen zorgt voor extra dimensies in en om dit verhaal.
Alles in deze roman is van een ongeveer hartverscheurende, woeste aantrekkelijkheid. Niet eerder overkwam het me dat ik een roman zo graag en zo gretig verder wilde lezen tussen alle daagse beslommeringen door; niet eerder ook heb ik een roman desniettegenstaande zelfs af en toe even weg moeten leggen, omdat me het verhaal bijzonder aangreep, zonder dat de thematiek me uit eigen ervaring bekend is.
Wat dit geval extra opmerkelijk maakt, is dat ik eigenlijk helemaal niet houd van sf, sci-fi oftewel sciencefiction. Of mag ik in dit geval van een toekomstroman spreken, met licht dystopische trekjes? Het in zijn voegen krakende echte Groningen, bijvoorbeeld, is in deze roman een Fukushima-achtig spookgebied geworden. Een kernaspect is een fantastische, een fictionele extrapolatie van het bekende heden naar een toekomst vol al dan niet mogelijke, maar hier wel al gerealiseerde ontwikkelingen op het gebied van wetenschap en techniek, meer in het bijzonder artificiële intelligentie. In een Volkskrant-beschouwing over 'fantastiek' ('Verzin eens iets geks', 11 februari 2023) gebruikt George van Hal de aanduiding 'speculatieve fictie'; dat is misschien een betere aanduiding voor deze roman, in ieder geval voor een door vooroordeel gestuurde sf-vrezende lezers zoals ik er kennelijk een ben, of was.
Hoe dan ook: het werkt wat mij betreft. Ik denk dat het komt doordat de sf-component maar een onderdeel is van een veel omvangrijker, realistisch en menselijk, technisch, emotioneel, moreel en existentialistisch Gedankenexperiment, en doordat Auke Hulst verbluffend goed schrijft, onopvallend goed, want zonder een stilistische toverdoos te plunderen of kunstmatig jargon te gebruiken.
Eén uitzondering op die gewone stijl: de roman begint met een nep-Wikipedia-pagina over de ik-figuur, de (fictieve!) sf-auteur Auke van der Hulst (let op de kleine verschuiving van de fictie ten opzichte van de werkelijkheid). Ik vond dat, na de titel, aanvankelijk een tweede klap in m’n lezersgezicht. Maar hier, bij nader inzien en verder doorlezen, past die quasi-autobiografie en die documentfictie als in een ouderwetse historische avonturenroman. Mijn aangeboren, afgrondelijke hekel aan ik-vertellers-die-(bijna)-dezelfde-naam-hebben-als-de-auteur, een bloedstollende allergie die veroorzaakt is door een legertje fantasieloze, zogenaamd ironische, nep-postmoderne broodschrijvers, heb ik op gezag van deze roman wel moeten purgeren. Hulst hielp me er geruisloos en binnen drie bladzijden overheen te stappen, doordat het hier werkt: het is intens verweven met de thematiek van multiversums (tijdreizen en parallelle realiteiten) en identiteit. Het hele boek ontroert, en het betrekt je (vind ik) bij, trekt je in het verhaal, de emotionele en morele golven waarop de ik-figuur ronddobbert en tot op het wanhopige een koers probeert uit te zetten.
Nog een uitzondering, een opzichtige kunstgreep: er is een roman binnen de roman. Niet schokkend, omdat de ik-figuur immers schrijver is; bovendien vaker vertoond – laatst nog herlas ik bijvoorbeeld Eenzaam avontuur van Anna Blaman, compleet onvergelijkbaar met De Mitsukoshi Troostbaby Company, maar in beide romans is de ingebedde roman onmisbaar, nauw verweven met en van gelijke kwaliteit als de kaderroman die erin of erdoor gespiegeld en aangevuld wordt.
Nog een uitzondering: Hulst weet links en rechts rake vergelijkingen en metaforen in zijn tekst te weven. Een enkel voorbeeld.
Hij denkt aan het hotel naast de creperende banyanboom en aan de man die met een stem als een wortelkanaalbehandeling tot diep in de nacht soetra's had gereciteerd.
Prachtig hoe hier (dat ijzingwekkend verblijf in) het hotel wordt gekarakteriseerd. Vier regels verder volgt een bijpassende, schitterende referentie aan de beginzin van Nooit meer slapen: 'De receptionist [...] heeft een gezicht vol fabricagefouten.' Deze beschrijving is misschien gewaagd indien toegepast op een mens, maar begrijpelijk als de mogelijkheid bestaat dat de receptionist androïde is. Met andere woorden: tot op zinsniveau is deze roman doortrokken van de gedachte aan 'mogelijke werelden'. Wat niet wegneemt dat de thematiek (liefde, eenzaamheid, dood, p. 592) het doorsnee mens-zijn beslaat, hier verbonden met het centrale, tragische verhaalmotief van schuldbesef en het mogelijke, maar onmogelijk gemaakte ouderschap. Eerste zin: 'Ik wou dat ik het allemaal over kon doen.'
Laatste uitzondering: er staan veel echte en bijna niet van echt te onderscheiden fictionele referenties aan bronnen in de roman (niet in de ingebedde roman, alleen in de kaderroman, die eigenlijk een fictioneel ego-document, 'een Privé-domein-achtige uitgave' is). De spannendste bronvermelding vind ik die in voetnoot 64 (p. 517):
Walter Tevis, Mockingbird, Doubleday, 1980. Als Spotvogel in de vertaling van Elsa Broekman verschenen bij uitgeverij Koppernik, 2023.
Er zijn nog tien maanden waarin deze noot als toekomstmuziek kan klinken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten