zondag 15 mei 2016

Cinthia Winter, Nietsdankussen

Novelle. Koppernik 2016. Paperback met flappen. 94 bladzijden.

Cinthia Winter (Amsterdam 1964), ik had nog niet eerder van haar gehoord. Op de binnenkant van de achterflap van wat daar heet 'haar debuut in boekvorm' staat dat zij sinds de zomer van 2010 verblijft in Cap Martin aan de Côte d'Azur. Er is verder niet veel te vernemen van Winter, anders dan twee betrekkelijk recente recensies van haar hand op De Reactor, alsmede wat berichten op een niet veel ouder weblog en een ongeveer dito Facebookaccount. Dat geeft te denken.

Op de binnenkant van de voorflap wordt Nietsdankussen omschreven als een 'sterk autobiografisch getinte novelle'. Wat er op FB staat te zien en te lezen strookt inderdaad met wat er in en over het boekje te vinden is. Verder staat er in die flaptekst dat de novelle geschreven is 'vanuit een besef van verlies, maar met een ongewone, melancholische vitaliteit.' Na de laatste bladzijde van de novelle staat te lezen: 'Ter herinnering aan / de vijf mooiste jaren van mijn leven / - Cap Martin, najaar 2015 -'.

Klopt allemaal: Cinthia Winter rijdt op 'de tweede dag van de lentemaand' anno 2010 naar een rendez-vous met haar geliefde van zo'n dertig jaar geleden: ze was een jaar of veertien toen ze door een noodlottig geluk stapelverliefd werd op een ongeveer vijftien jaar oudere leraar geschiedenis en klassieke talen op haar school. Coup de foudre, heet dat, zoals de verliefdheid van Mathilde von Kaulbach op Max Beckmann, om maar een voorbeeld te noemen dat in de novelle ter sprake komt. Cinthia, dochter van een weduwe, volstrekt aan het puberen, gooit alle remmen los en zet alles op alles om haar Hugo Borgman te verleiden, te overmeesteren, nooit meer los te laten, hun liefde, met andere woorden, te borgen. Dat lijkt te lukken, maar hij is wijzer, neemt na een tijdje ontslag en verdwijnt uit haar leven, maar niet dan nadat hij heeft gezegd: 'Ik zal op je wachten.' En: 'Liefde kun je uitstellen, maar niet loslaten', een uitspraak van Sextus Propertius.

Daarmee is deze novelle een waardige tegenhanger van Nabokovs beroemde roman Lolita (die ik nu beslist eens moet gaan lezen). Ook Borgman is cultureel wat hoger opgeleid dan Cinthia, die er op school een puinhoop van maakt, zeker na de blikseminslag; ook Cinthia is een nimfette te noemen, ook zij is dochter van een weduwe, en ook deze novelle is in de ik-vorm geschreven, en ook hier spat de lyriek en het woordspel soms van de bladzijden af (zoiets las ik over Lolita). Alleen komt het tot niet veel, met die liefde van die man en dat meisje, en is niet hij de verleider maar zij de verleidster; het blijft bij een enkele kus waar zij nietsdankussen wil, naamwoordelijk en werkwoordelijk, en dan liefst nog veel meer en verder. Maar Borgman houdt zich, en haar daarmee, gedeisd.

Als gezegd is deze novelle een vertelling in de ik-vorm; het is een grote, langgerekte monologue intérieur van Cinthia wanneer ze, inmiddels in de overgang, op weg is naar Hugo die toevallig, of liever: om de tweede sterfdag van zijn echtgenote te herdenken, terug in Nederland is (hij werkt inmiddels in het Musée archéologique de Cimiez in Nice en woont in Cap Martin) en haar graag wil ontmoeten in de strandtent Thalassa. Haar monoloog wordt steeds slechts onderbroken door heel korte route- of reisaanduidingen (zoals 'onder het spoor door, dan linksaf'), in kleinkapitaal gezet en tussen gedachtenstrepen, zoals ook de allerlaatste regel van de notitie die op de tekst van de novelle volgt (weer een indicatie hoe nauw leven en novelle op elkaar betrokken zijn).

Haar relaas is alles behalve rechtlijnig en chronologisch, en soms ook spreekt Cinthia in de derde persoon over zichzelf, of spreekt ze Borgman aan alsof hij naast of tegenover haar zit - wat niet zo is, want het hele relaas staat juist in het teken van de obsederende onbereikbaarheid van haar geliefde (opeens denk ik: er is een verband te zien met Als de winter voorbij is van Verbogt). Cinthia is een stevig formulerend type, was als scholiere - fan van Debbie Harry - al niet op haar mondje gevallen, en gaat nu trouwens op pad met een geladen pistool, dat ze van plan is te gebruiken om haar overspelige en inmiddels uit huis vertrokken echtgenoot mee om zeep te helpen, dan wel om Borgman mee om te leggen als hij er blijk van zou geven het gore lef te hebben gehad niet even vol van haar als zij van hem te zijn geweest de afgelopen dertig jaren. Een enkele keer is haar taal me wat te bont, zoals in deze passage:
Du moment dat mijn schoolagenda uit het drievoudig hermetische duister van zijn verdrongenheid was bevrijd, buitelden de herinneringsbeelden over elkaar, om almaar fonkelend in me neer te dalen, en mijn gevoelens deden bepaald niet voor ze onder.
Maar het past eigenlijk wel bij de obsessieve passie die haar beheerst. Wat die levenslange, tragische bezetenheid betreft, doet de novelle (ook) denken aan Godin, held van Gustaaf Peek, maar de vele referenties aan literaire en andere cultuurteksten (van Meat Loaf en Freud, om maar wat te noemen, en alleen al afgaand op het 'vuur' in de eerste regel natuurlijk Lolita), het voortdurend door elkaar heen bespreken van heden, verleden, toekomst, feit en fantasie, en de herhaalde referenties aan bijvoorbeeld de fontein oftewel palm oftewel agave die zich tot een intrigerend beeldmotief ontwikkelen, alsmede de doorgaans secure en verfijnde taalhantering, doen, ook gezien de mooie bladspiegel met de interpunctie aan het eind van de regel nèt buiten de zetspiegel, en ook gelet op dat thema van het levenslang wachten meer nog denken aan een roman als Wachten op een vriend van Huub Beurskens.

Geen opmerkingen: