zaterdag 13 februari 2016

Lize Spit, Het smelt

Das Mag Uitgevers, Amsterdam 2016. Paperback, 478 bladzijden.
Terwijl ik nog bezig was met andere boeken, kwamen, voor ik aan Spits debuut kon beginnen, al de recensies vol lof langsgewapperd op papier en internet. Dus onbevooroordeeld lezen was moeilijk. Vreemd genoeg weet ik niet meer waarom iedereen (want zo erg is het wel, lijkt het) deze roman zo goed vindt. Ik heb de criteria, voor zo ver die al uitgeserveerd worden in recensies, niet paraat. Was dit een recensie geweest, dan was het een genrefout geweest dat ik die primaire receptie niet zou samenvatten; maar dit is slechts een leesverslag, een particuliere mening, dus mag ik, vind ik, alles geheel zelf verzinnen wat ik over dit boek te zeggen heb.
Meteen aan het begin deed zich een met de teneur van de recensies instemmend knikken bij mij voor. Ja, inderdaad, dit is een goed, een sterk geschreven boek. Met hier een daar fraaie metaforiek. En dan bedoel ik dat niet als tegenhanger van: hier en daar minder fraaie metaforiek, maar in de zin van: de metaforiek die erin zit, is niet te dik aangebracht, en wel goed. Zoals het hoort met make-up, als het ware. Eén voorbeeld: 'Laurens loopt met zijn armen van zijn lichaam weg alsof hij net iets te hard is opgeblazen.'
En ja, het zwaait mooi heen en weer tussen twee tijdslagen annex verhaallijnen. Pas achteraf, bladerend in de digitale versie, die een inhoudsopgave heeft, zag ik dat de hoofdstukken streng geordend zijn, met steeds een titel met een tijdsaanduiding, een titel met een datum, en een titel met een woordgroep, en dan weer een met een uur, en zo verder in trio's; het uur en de datum schrijden langzaam voort. Tegelijk is er zo veel inhoudelijke interferentie, dat me die strakke structuur tijdens het lezen niet opgevallen was; toch dringt iets van zo'n hecht raster, denk ik, ongemerkt wel tot je lezen door.
Dat Het smelt weer een nogal autobiografische coming of age-roman is, en als zodanig wat dertien-in-een-dozijnerig is als debuut, valt door al de stilistische kwaliteiten niet zo erg meer op. Al helemaal niet doordat er ook een forse dosis tragiek in het verhaal zit. Geweld trouwens ook. Onaangenaam, maar het wordt zo gepresenteerd, dat het mij althans niet wegjoeg.
Wat ik zo goed vind aan deze roman, is - hoe zeg ik dat - de fijnzinnige gedetailleerdheid gecombineerd met een sterke onderkoeldheid van de registratie van al die in wezen nogal wrange wederwaardigheden van Eva, Tesje, Pim, Laurens, en vooral ook Jan. Dat is dus stijl. En wat ik ook goed vind is het ontbreken van relativerende ironie (of anders de schijn van het ontbreken ervan ten gevolge van een goede dosering).
Maar toen ik op pagina 105 was aanbeland, noteerde ik dat het geheel wel allemachtig breed en dun uitgesmeerd is. Het duurt allemaal wel erg lang. Ik bedoel: Joe Speedboot telt maar 315 bladzijden. Kwestie van smaak. Aan alles is te merken dat Spit de taal- en verhaalteugels stevig in handen heeft: ze beheerst haar vak op micro-, meso- en macro-niveau, want eerlijk is eerlijk: de roman gaat (naar het zich laat aanzien welbewust) tergend traag, beheerst en behoedzaam naar het onafwendbaar en gruwelijk einde toe, een einde dat wordt voorafgegaan door een zo mogelijk nog gruwelijker crisis die in maar liefst drie hoofdstukken beschreven wordt. Een tempo, of ritme, dat mede tot uiting komt in de titels van de hoofdstukken van de 'actuele' verhaallijn, die zich uitspreidt van '9.00 uur' tot een paar minuten na '20.00 uur'. Een van de andere verhaallijnen heeft allerlei data in de zomer 2002 als hoofdstuktitels; bepaald geen Summer of Love.
De informatie wordt zeer langzaam opgediend en druppelsgewijs aangevuld. Knap. Vaak ook blijft de informatie maar heel summier, en dat is fraai, want wat er zich in de roman voordoet is, om het lelijk te zeggen, nogal heftig, en een gezwollen verteltrant zou daarbij funest zijn. Maar halverwege dit dikke boek, dat ook nog eens zo strak in zijn rug gelijmd zit dat je kramp in je handen krijgt van het lezen, had ik het er wel een beetje mee gehad, eerlijk gezegd. Dat komt mede doordat het merendeel van de informatie bij de ik-als-vertelster al lang bekend is: ze is aan het woord als ongeveer dertig-jarige en vertelt over wat haar overkwam toen ze rond de dertien was. Veel geheimen had haar eigen geschiedenis niet voor haar. Dus zo bezien zijn al die info-gaten en cliffhangertjes een beetje gezocht. Maar ik kan nu eenmaal niet cursorisch lezen. Ik moet álles lezen (en gelukkig lenen veruit de meeste zinnen van Spit zich daar geheel toe, dat wel). De verveling sloeg toe; de roman transformeerde tot een trommel vol dorpsanekdotiek over mallotige personen, aangelengd met wat langere verhaaldraden. Dat ik toch tot het einde geraakt ben, kan ik alleen maar op het conto van Spits schrijfmeesterschap schrijven.
Achteraf vraag ik me af waarom er niet een stuk of drie afzonderlijke, nog steviger romans uit dit boek zijn gedistilleerd. Een roman over de eigenzinnige, innemende, tragische Eva, een over de steeds verder verstoord rakende Tesje, en een over Jan, bijvoorbeeld. Een soort Eva de Wolf-cyclus, met als rode draad de schrijnende verbrokkeling van de innige band tussen Eva, Pim en Laurens.
De spade op de voorkant van de roman lijkt wellicht een zinspeling op de naam van de auteur, maar als je het boek uit hebt, is het wat ongemakkelijk om het op te pakken, met dat plaatje erop.

P.S.
Lees hier waarom Christophe van Gerrewey de roman niet goed vindt. Ik merk erbij op dat hij begint met bezwaren tegen de stijl; het gaat om stijl- en stelfouten die mij niet op waren gevallen en niet gestoord hebben (terwijl ik daar doorgaans gemakkelijk over struikel). Maar hij komt erop uit dat de roman eigenlijk niets te zeggen heeft, en barst van effectbejag. Snoeihard, maar helder en met argumentatieve citaten betoogd.







Geen opmerkingen: