De vorige dichtbundel van Hélène Gelèns, zet af en zweef (2010), was reden genoeg om ook haar debuut, niet beginnen bij het hoofd (2006), te kopen en lezen, want een mooi, nieuw geluid en nieuwe bewegingen in de poëzie zijn aangenaam; nieuwe bewegingen hier niet bedoeld als groeperingen of generaties met nieuwe opvattingen (hoewel die ook welkom zijn), maar in het geval van Gelèns' gedichten op te vatten als: bijna fysieke figuren van gestiek, uitgedrukt met en in taal. Reden genoeg ook om nieuwsgierig uit te kijken naar haar jongste bundel, applaus vanuit het donker (2014). Deze bundel is weer een prachtige uitgave van Cossee, met een vrolijk omslag, dat sterk doet denken aan de blaadjes op het omslag van zet af en zweef; nu zijn ze niet groen maar rood, en het zijn dan ook bloemblaadjes. Ze suggereren opnieuw: beweging.
En dit zijn opnieuw gedichten in beweging, beter: gedichten van beweging, welhaast Tonnus Oosterhoffiaans, maar dan toch, heel Gelènzig, statisch op papier genoteerd en typografisch gerepresenteerd. De beweging zit helemaal in de taal en in het proces dat in veel gedichten wordt weergegeven, zoals in het openingsgedicht 'sluitingstijd' uit de eerste afdeling 'applaus'. In dat gedicht wordt onder andere geschrapt: 'vijf uur is de sluitingstijd van alles // terwijl je nog schrapt: alle all al a'.
Opmerkelijk genoeg schrijft Gelèns in deze bundel daarnaast formeel heel statische gedichten, althans gedichten die als beeld vastgelegd zijn ('concrete poëzie'). Er is een gedicht in de vorm van een straaljager, en een dat eruit ziet als een zandloper, en een dat een rechthoekig zwembad vol haaien is, vol met het woord 'haai' dus. Paradoxaal wel, een stilstaande straaljager of zandloper. Dat wel. Maar wat dan?
Er is ook weer een beurtzang-achtig gedicht, 'uw beurt!' geheten, waarin twee stemmen door- of tegen elkaar te zien zijn, romein en cursief gezet; en nog een: 'prikstokken (niet uitgespeeld)'. Het is een vorm die nu een trucje lijkt, terwijl ze in de vorige bundel nog erg sterk werkte: 'gedicht voor twee stemmen en een klok', dat Gelèns fenomenaal kan voordragen. Maar ik word nu niet springerig meer van weer dergelijke gedichten, en ook niet van die wel zeer vaak herhaalde, soms weinig zeggende woorden: 'zij vrezen mij. zij vrezen mij niet. vrezen mij. / vrezen mij niet. vrezen mij. [maar één wijst]', en: 'mier na mier / na mier / mier / mier [...]', en woordspelletjes die worden gespeeld met behulp van schuivend wit: 'aaihaai'. Het klinkt en beweegt allemaal, het doet vaak wat het zegt. En dan?
Maar ik laat graag de mogelijkheid open dat het minder aan de gedichten dan aan mij ligt. Gedichten moeten het van twee kanten hebben, niet waar? Deze kregen mij niet in beweging, helaas.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten