Tien maanden geleden werd ik tijdens i-Poetry Live van het Poëziecircus overdonderd door de voordracht van Marjolijn van Heemstra. Ik heb daarna onmiddellijk haar bundel Als Mozes had doorgevraagd gekocht, maar die heb ik tot op heden alleen maar doorgebladerd, niet gelezen. Hoe gek het kan lopen met het lezen. Drie maal raden wat mijn eerste goede voornemen voor het nieuwe jaar is, want inmiddels las ik haar roman, De laatste Aedema.
Het is een lang- en behoedzame, opmerkelijk on-spectaculaire vertelling door een ik-figuur die wel wat gemeen lijkt te hebben met Van Heemstra, blijkens de achterflap. Doorgaans word ik wederspannig van dat soort prozadebuten. Maar in dit geval stoorde me het dicht-op-de-huid-van-de-auteurse niet.
Misschien doordat de proloog niet 'Proloog' heet maar titelloos is en wel van pagina 5 tot en met 20 duurt en twee hoofdstukken lijkt te beslaan, waarna onverwacht toch nog hoofdstuk 'Een' begint, het eerste van totaal 27 hoofdstukken, waarop geen epiloog volgt. Is ook niet nodig.
Wellicht is een aantrekkelijkheid van deze roman ook dat de vele dialogen die erin voorkomen, typografisch in het geheel niet gemarkeerd zijn. De tekst is een geheel. Geen aanhalingstekens, geen liggende streepjes bij een nieuwe claus. Ik heb er de thuisbibliotheek maar eens steekproefsgewijs op nageslagen, althans het deel Anker, Robert t/m Hertmans, Stefan dat in de woonkamer staat: geen enkele roman heeft dat; allemaal hebben ze aanhalingstekens of van die liggende streepjes. Opmerkelijk sober, deze roman, en toch ook niet bijzonder opvallend of epaterend. Het past.
De stijl van Van Heemstra de prozaïste is, zoals de typografie van de roman, betrekkelijk kaal. De enige uitschieter is van een personage: 'ik ga de bek niet naar het bit zetten'. Een prachtuitdrukking, die ik nog niet kende. Maar daar blijft het wel bij. Sterker nog: het boek is niet vrij van dooddoeners als 'Plotseling schiet me iets te binnen.' Je zou zelfs kunnen zeggen dat er wat veel van dat vertellen in te vinden is, en dat er wat weinig getoond wordt.
Maar dat maakt me in dit geval niet uit. De vertelster is immers voortdurend bezig met haar eigen plaatsbepaling, positie in het leven te overwegen na het overlijden van haar grootvader, die als een vader voor haar was. Want hoewel lid van een oud en adellijk geslacht, staat Loina er wat eenzaam in. Bovendien draait haar vertelling al gauw om de reconstructie van het leven van haar overgrootmoeder, de moeder van haar vaderlijke grootvader; ook hij was wat onthecht. Niet alleen die reconstructie staat centraal, ook het terugvinden van het gebeente van die overgrootmoeder; dat onderneemt ze samen met 'boer Fluit, onze archivaris in Oendijk, die ook de grafkelder beheert.' Door zo'n karakterisering ben ik trouwens wel verkocht, en ook door de rituele handelingen die er in het gedrag van veel personages zijn geslopen.
Loina barones van Aedema - vernoemd, nota bene, naar de afgebrande boerderij van haar stamvader, Grote Ab - is de laatste, de tweeëndertigste Loina. Na haar is er geen jongere Aedema meer, laat staan een die de bijna duizend jaar oude stamboom verder kan laten vertakken. Een droefgeestig maar mooi mooi gegeven (een contrast met een door een van de familieleden ooit ondersteund weeshuis: de jongens die daarin weden opgevangen moesten allemaal dezelfde naam krijgen als de geldschieter, waardoor het op een gegeven moment handig werd ze ook een nummer te geven; het werden er echter zo veel, dat men ertoe overging om ze dan maar bij hun nummer en niet meer bij hun naam te noemen). Het gegeven van groepsvorming en individualiteit, van identiteit en verbondenheid, van elitaire groepsvorming en openheid naar anderen ook, kortom de paradox van 'noblesse oblige' fundeert de gehele roman.
De plot lijkt soms iets gewrongens te hebben door verloren gewaande familieleden en onverwacht opduikende, tot dan toe onbekende bloedverwanten, maar zo vreemd is dat ook weer als het gaat om een dergelijke oude familie; het deed me denken aan het eerste hoofdstuk, 'Komaf', van de biografie van Achterberg, waarvan de eerste paragraaf 'De "freule"' heet. En ook het woelige leven van een Bernhard van Lippe-Biesterfeld kan hier een vergelijkingspunt zijn.
De roman maakt een aangenaam ongekunstelde indruk op me. Zelfs een wending als 'hier beneden is het stil' lijkt geen bewuste, 'literaire' referentie, laat staan een reverentie. Daardoor komt de paradoxale thematiek van traditie en vooruitzicht, elite en openheid rechter naar voren.
De eenendertigste Loina is samen met boer Fluit druk doende het gebeente van haar overgrootmoeder te traceren en te verenigen met de botten van alle andere Aedema's, opdat het familieverleden compleet is. Deze vertelling is onversierd, stakerig, als een skelet, waarzonder geen lichaam, geen verhaal mogelijk is. Dat verhaal staat deels in het boek en vormt zich deels in het hoofd van de lezer. Zo heb ik de personages in mijn lectuur opgetuigd met trekjes van die vreemde familie D'Embeque uit Groningen, uit die roman die stilistisch en verteltechnisch misschien wel haaks staat op De laatste Aedema. Mooi kan verschillende vormen hebben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten