Als ik de maand die nu ten einde neigt, overzie en wat ik daarin las, dan steekt, denk ik, deze roman met kop en schouderen ruimschoots boven al de andere lectuur uit. Een geweldige roman, waarvan je nergens merkt dat het een debuut is. Ik vind het boek van meet af aan sterk en overtuigend. En dat dan ondanks een mogelijke negatieve vooringenomenheid in de trant van: zo, zo, een debuut ter grootte van een baksteen; dat moet zich maar eens bewijzen; waarom hij wel en Vestdijk niet met zo'n turf? Niets ten nadele van Vestdijk (wiens werk je ook helemaal niet met deze roman moet vergelijken), maar dit boek staat als een huis. Het is een overrompelende, voortdurend de nieuwsgierigheid gaande houdende, spannende pageturner.
Toen Joni Sigerius hem op een zondagmiddag in 1966 meenam naar de woonboerderij van haar ouders om hem officieel voor te stellen, gaf haar vader hem een hand die aan de stevige kant leek. 'Jij hebt die foto gemaakt,' zei de man. Of was het een vraag?Dat is de openingsalinea. Personaal verteld vanuit Aaron Bever, die verderop in de roman zich ontwikkelt tot een knettergestoorde figuur van grote klasse (veel beter dan die behoorlijk psychotische Chris uit Jamal Ouariachi's De vernietiging van Prosper Morèl, een 448 pagina's dik debuut met een evenmin verheffende strekking en waarin ook een fictioneel verhaal in een herkenbare, realistische, actuele wereld wordt gemonteerd, maar dat zich gaande weg als een drakerig dramaatje ontpopt).
Als ik dat mag verklappen, dat Aaron gek wordt; want dat is een beetje het probleem bij zo'n boek met veel verwikkelingen. Het is het leukst als je zelf al die lijnen kunt volgen tijdens het lezen, niet al te zeer gehinderd door voorkennis. De schrijver heeft niet voor niets ervoor gekozen om het perspectief steeds te wisselen: dan weer is Aaron de centrale figuur, dan weer Joni Sigerius, en dat weer afgewisseld met Siem Sigerius, een oud-judoleerling van Anton Geesink die aanvankelijk rector magnificus is van Tubantia University (prachtige vondst, realistisch, maar toch verzonnen en ironisch), later minister van onderwijs wordt en nog weer later volkomen naar de gallemiezen gaat, al is dat nog zacht uitgedrukt.
En niet voor niets bewegen al die focaliserende personages heen en weer tussen hun actualiteit en hun verleden. Je zit als lezer midden in de ook voor hen onoverzichtelijke werkelijkheden. Want daar gaat het in deze roman onder andere om: de werkelijkheid, de menselijke werkelijkheid is onoverzichtelijk; de personages proberen wel in te grijpen en hun lot te sturen, maar het helpt allemaal geen donder. En dat komt dan weer doordat plusminus iedereen niet volledig eerlijk is, niet geheel oprecht, om bestwil wel eens liegt, en aan de ene leugen de volgende moet koppelen, of uit beleefdheid, om een ander niet onnodig te kwetsen, draait en onoprecht is. Noem het desnoods moedwil en misverstand. De levenslijnen van de personages trekken je als lezer mee de morele afgrond in.
De roman gaat ook wel over generaties en de kloof ertussen, maar mijns inziens niet echt over een (sociaal-culturele) generatieproblematiek, wel en vooral over (on)eerlijk- en oprechtheid, en dat niemand volledig eerlijk of oprecht is of zelfs kan zijn, en dat er daardoor hellende vlakken ontstaan op het terrein van de moraal. En Buwalda heeft daar een magnifieke montagne russe van gemaakt met een perfecte taalbeheersing, een vaardige en vlotte pluim, een misschien wat gewild-ingewikkelde afwisseling van verhaaldraden en tijdslijnen, maar dat dan wel weer in een boeiende familiekroniek waarin fictionele elementen heel fraai vervlochten zijn met de historische realiteit van onder andere de Enschedese vuurwerkramp, die in deze literaire krachtcentrale wordt opgewerkt tot een apocalyptische katalysator van een morele fragmentatiebom (waarbij ik ervan uitga dat fragmentatiebommen katalysatoren hebben; ik weet het niet zeker).
De diverse personages en hun achtergronden worden krachtig in de verf gezet. De conflicten komen langzaam maar stevig tot volle wasdom. Het boek is breedvoerig, ja, zeker, maar zeker niet breedsprakig, ook al neemt Buwalda de tijd om zaken goed en helder en beeldend te formuleren. Dat is een groot deel van het leesplezier: het is zo vakkundig, weldoordacht, goed, en niet overdreven op papier gezet. En als er al sprake is van overdrijving, dan van een heel geleidelijk opgebouwde vergroting van aanvankelijk gewone proporties. Tegen het einde heeft die Siem, en het wespennest waarin hij zich gestoken heeft, weldegelijk een schier reusachtige gestalte gekregen (zoals personages van Bordewijk als Bint en Dreverhaven uit hun doorsnee-menselijke maatpak knappen als het verhaal daarom vraagt).
Het boek bevat, helemaal aan het slot, een werkelijk afschuwelijke scène, die ik, uit afweer waarschijnlijk, niet heb kunnen lezen dan met tranen in de ogen van het lachen; compleet over de top maar gruwelijk schrijnend. En dat, die paradox van niet meer verder kunnen lezen door het lezen en dus des te sterker verder willen lezen, is me niet meer overkomen sinds de scène met de parketpoetsmachine die ik me herinner uit een van de vroege romans van A.F.Th. van der Heijden in De tandeloze tijd. Ja, met die oude, de goede Van der Heijden zou ik Buwalda misschien ook wel durven vergelijken (maar dan wel een A.F.Th. zonder als die half-mythische poespas). Maar dat neem ik terug, want met zo'n vergelijking belast je een debutant, ook al heeft deze met Bonita Avenua het fundament gelegd van een oeuvre waar ik nu al nieuwsgierig naar ben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten