Alfred A. Knopf, New York 2007. 339 bladzijden.
Een bijzonder romandebuut; zeer wrang maar tegelijk bijzonder humoristisch, historisch-realistisch en tegelijk volkomen absurd. Heel in het kort gaat het over twee ouders op zoek naar hun zoon die verdwijnt tijdens de vuile oorlog in Argentinië. Maar zo'n samenvatting doet het boek geen recht. Want een gewone historische roman is dit zeker niet; evenmin een tranentrekkend verloren-kind-boek. Misschien komt het doordat de hoofdpersonen joods zijn, wat een bijzondere dimensie aan het verhaal geeft. In een recensie in de Volkskrant las ik dat tijdens die vuile oorlog van de bijna 30.000 politieke dissidenten, vakbondsleiders en studenten die verdwenen, naar schatting tien procent joods was, 'een opmerkelijk hoog percentage wanneer je beseft dat joden slechts één procent van de Argentijnse bevolking uitmaken'. Maar uit helemaal niets in de roman blijkt dat de verdwijning van Pato daar iets mee te maken zou hebben; het is veeleer een ordinaire daad van staatsterreur. Maar zijn ouders ontkomen er niet aan toch de verbinding te leggen. Wat hen er onder andere toe drijft, mede door onvoorziene omstandigheden, een afschuwelijke maar ook hilarische neuscorrectie te ondergaan, om maar minder herkenbaar te zijn. Wat falikant verkeerd uitpakt. Dat komt ook doordat zeker de vader niet, zoals de moeder, alleen een tragische figuur is, maar ook een goeiige, luie, welwillende, altijd maar miskleunende sukkel, een heuse schlemiel.
Voeg daarbij dat de vertelinstantie zich voor geen van zijn drastische commentaren op en ingrepen in de geschiedenis en de vertelling schaamt, en je hebt de belangrijkste ingrediënten van dit overdonderende boek, dat overigens weinig moeite doet om de lezer bij de kladden te vatten. Het eerste hoofdstuk heb ik althans meermalen vol onbegrip gelezen; op een gegeven moment ben ik zelfs naar de openbare bibliotheek te Overvecht gegaan, om daar het enig in Utrecht niet uitgeleende exemplaar van de Nederlandse vertaling te raadplegen, in een poging om in het verhaal te komen. Toen dat niet echt hielp, heb ik toch maar domweg doorgezet in mijn eigen, transatlantisch import-exemplaar. De eerste zin is wèl een binnenkomer: 'Jews bury themselves the way they live, crowded together, encroaching on one another's space.' Maar de absurde activiteiten van de hoofdfiguur lieten me toch enigszins verdwaasd in mijn leesstoel: hij is stiekem namen van grafstenen aan het verwijderen op een afgescheiden stukje van de joodse begraafplaats, waar de oneervollen liggen, hoerenzonen en zo. Die hoofdfiguur heet nota bene Kaddish, dus naar het centrale gebed in de joodse eredienst, en, zegt Wikipedia, 'The central line of the kaddish in Jewish tradition is the congregation's response "May His great name be blessed forever and to all eternity"', wat in deze context minstens absurd is; kaddish is ook het gebed voor de doden (zie hier). Achteraf zie je, dat Kaddish in zekere zin doet wat ook de junta doet, maar dan met de doden: hij laat onwelkomen, ongewensten verdwijnen. Als hij evenwel zijn meesterzet denkt te verrichten, slaat het lot hem moeiteloos weer de mislukking in. Zo, op tegelijk botte en lucide wijze, krijgt alles een naargeestige nasmaak. Knap werk.
zondag 12 oktober 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten