Deze debuutbundel bevat voor het merendeel (zes van de zeven) korte verhalen, het derde, ‘Brand’, is echter maar liefst 62 bladzijden lang en verdeeld in meerdere hoofdstukken. Wat de verhalen gemeen hebben, is een vrij droge, luchtige stijl en een niet van humor gespeend, licht ironisch absurdisme waarin de verbazing is gevangen over hoe de (inter-)menselijke werkelijkheid in elkaar blijkt te kunnen steken.
Omdat het een debuut is, en dus een oeuvre als achtergrond ontbreekt, ging ik haast onbewust zoeken naar vergelijkbaar werk om het te proberen te typeren. Ik kwam dusdoende langs Belcampo, Bordewijk en Werther Nieland.
Echt tevreden met dat referentiekader ben ik niet, al was het maar omdat Het gore lef een halve eeuw of meer jonger is en Arnolds een vrouw, een hedendaagse auteur met een eigen stem. Daarnaast is een probleem dat ik (korte) verhalen meestal links laat liggen, dus dat vergelijken van mij snijdt überhaupt weinig hout. Het was me niet ontgaan dat dit debuut nogal goed werd ontvangen, en ik besloot het daarom te beschouwen als een kennismaking met de auteur en als een hernieuwde kennismaking met het genre, als een proeverij, bij wijze van spreken.
Met Het gore lef in de hand bleef ik, tot mijn eigen verrassing, heel goed en zonder moeite in de leeshouding, misschien doordat (de vertellende instantie van) het boek een vriendelijke indruk wekt, niet cynisch of hooghartig is of geforceerd-literair, niet zwaar op de hand of bloedserieus over eigen leed gebogen, en dat de verhalen stuk voor stuk helemaal niet naar van navelpluis getrokken thee smaken (ik denk dat ik nu een negatief referentiekader samenstel op grond van leeservaringen met recente prozadebuten). Alleen het langste verhaal heeft een heel klein beetje trekjes van het standaardgenre van een debuut, de coming of age-vertelling; maar het lichte absurdisme, of misschien ook het goed geregisseerde surrealisme dat eigen is aan heel Het gore lef leidt de aandacht daar op een goede manier van weg, net zoals de nonchalant meanderende en zich steeds splitsende verhaallijn(en) van het lange verhaal. Misschien spiegelt de opbouw van ‘Brand’ wel de structuur van de bundel.
Arnolds’ stijl is, zoals ik al zei, droog, luchtig en humoristisch, maar ook: onopvallend. Dat neemt niet weg dat Arnolds uiterst fraaie en curieuze beelden weet te formeren, zoals in de scene waarin iemand het telefoonnummer van een haar onbekende beller opneemt:
Vijf, herhaal ik, drie, drie, zeven, ja. Ik schrijf niets op. Dit vind ik het prettigste moment, echt waar – de beller giet zijn nummer door de telefoon en heeft geen idee dat ik er aan de andere kant geen glas onder hou om het op te vangen.
Helemaal mooi wordt het doordat de gedachten van de vertellende ik-figuur allerlei krullende zijpaden bewandelen en dat ze dan weer terugkomt in de realiteit met:
Vijf, herhaal ik, drie, drie, zeven, ja. Ik wacht tot de stem klaar is met praten. Dank u, zeg ik. Ik zal het doorgeven. Ik hang op. Ik ben tevreden.
De herhaling herhaald, het telefoonnummer van de ander vervangen door de beter begrepen reeks ‘Ik’, ‘ik’, ‘Ik’, ‘Ik’, ‘Ik’.
Hierbij kan kan worden opgemerkt dat in deze scene het liegen plaatsvindt dat op de achterplattekst door de uitgever tot thema wordt verheven. Liever zou ik het een verstoorde relatie tot de werkelijkheid noemen die door middel van gedachten en fantasieën (en dus met taal) provisorisch wordt gerepareerd.
Terwijl de personages zich niet helemaal goed raad weten met de realiteit, wordt de lezer geconfronteerd met de ogenschijnlijk normale realiteit van die personages, een realiteit die, hoewel herkenbaar, toch ook op zijn minst een beetje vreemd is en vol gaten zit; zij zien dat niet. En Arnolds vult die gaten gelukkig niet, laat ze bestaan, geeft ze door, met verhalen.
Het gore lef smaak naar meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten