Middag betoont zich – als ik de blurb van T. van Deel op de achterflap mag lenen – 'een aanstekelijk lezer', waarmee ik bedoel dat hij de, mijns inziens ideale, combinatie is van een ragfijne lezer en een kraakheldere schrijver. Misschien is hij soms een tikkeltje te veel aangeraakt door het goede oude Merlynisme: hij kan het niet laten om hier en daar zinnen en versregels en lettergrepen te tellen en wat hij noemt 'rijmsnoeren' in de teksten aan te wijzen, ook wanneer dat weinig interessante vergezichten in een tekst opent; maar soms weet hij al tellend wel een mooie samenval van vorm en inhoud te detecteren.
Middag is zijn essays, die gaan van Heytze tot Pfeijffer en van Polderman tot Fabias, een uiterst oplettende, aandachtige, nadenkende, vorsende lezer, die ruim de tijd neemt om de betekenis van woorden, namen, referenties, concepten, kortom de betekenis van alles waar hij niet geheel zeker over is, op te zoeken in de hem daartoe ten dienste staande naslagwerken – niet in de laatste plaats de Van Dale – en een lezer die vervolgens eveneens ruim de tijd neemt om zijn bevindingen – ook, indien verhelderend, betreffende de biografie van de auteur – te selecteren, te ordenen, toegankelijk te formuleren en op te nemen in een betoog waarin hij, als het ware samen met de lezer van het essay, als een goede gids voorzichtig door de te bespreken tekst heen gaat, van boven naar beneden en van links naar rechts, woord voor woord, regel voor regel.
Nergens slaat hij de tekst plat met intimiderende betekenistoekenningen op basis van superieure betweterigheid. Bij twijfel hakt hij zijn knopen niet door maar behoudt hij de aandacht voor de ambiguïteit of complexiteit van de tekst.
Best wel voorbeeldig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten