vrijdag 5 januari 2018

Maxim Februari, Klont

Hardback. 270 blz. Omslagontwerp Tessa van der Waals. Prometheus, Amsterdam 2017.

Het boek eenmaal gelezen en onmiddellijk daarna aan deze notitie begonnen, schrijf ik er meteen bij dat ik - hoewel niemand die dit nu leest, het merkt - eerst slechts een aanzetje van die notitie noteer, omdat ik vandaag, en dat is pas vele weken na de eerste lezing, onmiddellijk begonnen ben aan de tweede, en pas daar weer na deze notitie afrond. Maar ik kan dus al wel notuleren dat ik dit een daverende roman vind.

[Beetje slordig, dat ik, nu ik opnieuw voor de tweede maal de roman aan het lezen ben, niet meer weet wanneer ik de eerste notitie noteerde; en ja: 'opnieuw voor de tweede maal', want de eerste herlezing strandde doordat er andere werken in het leesvaarwater verschenen, maar nu, sinds 1 januari 2018 ben ik bezig met de voortzetting van de volledige, integrale herlezing; deze herlezing is dus Oud-en-Nieuw-overbruggend].

Bij een van de boekpresentaties (gek, dat zoiets een meervoudige bijeenkomst is op allerlei plaatsen en tijden), namelijk die in oktober 2017 in een broeiend-warm Brussel, bij De Buuren, viel me – weer – op wat een innemende, intelligente, welbespraakte, meer nog: goed formulerende, erudiete, beleefde en zeer vriendelijke man Februari is, en daarna hoezeer de verteller in/van zijn roman dat ook is, maar dan veel veel minder bescheiden en iets minder fijnbesnaard. Mooi contrast, waar deze roman, meer nog: de centrale personages in de roman volgens mij niet echt helemaal los te zien zijn van de persoon Maxim Februari zoals die zich onder meer uit in zijn column in NRC Handelsblad en in het 3-D-openbaar als romanschrijver.

In zijn prachtige recensie op De Reactor schijft Bart Vervaeck dat deze roman hem doet denken aan Bint (1934) van Bordewijk. Vervaeck vraagt zich zelfs in de titel van zijn bespreking af of deze roman wellicht de nieuwe Bint is. Dat doet hij natuurlijk mede op basis van de bonkigheid van de titels van beide romans. Misschien speelt ook het de prachtige omslag mee. En ook dat er een actuele ethische kwestie wordt aangesneden door middel van een verhaal. Ja. Maar Vervaeck merkt ook op dat Klont bepaald niet zo bondig is als Bint: 'Klont heeft niet de meesterlijke beknoptheid van Bint, maar het is een even dwingend verhaal over maatschappelijke disciplinering.'

Inderdaad. Stel je voor, tachtig jaar later... Het is maar goed ook dat Februari stilistisch niet (meer) bordewijkt. In Klont wordt namelijk narratief juist on-Bordewijks meesterlijk geschmierd, op een wijze die mij veeleer aan Kellendonk denken doet (maar nou ja, die twee, Kellendonk en Bordewijk, liepen op een of andere, namelijk: poëticale wijze ook niet voor elkaar weg). Heerlijk.

Het boek is inmiddels in de pers de hemel in geprezen. En terecht. Mooi, hoef ik dat niet nog eens expliciet te doen.

Klont snijdt een forse problematiek aan (dataficering, plagiaat en kortademige 'nieuws'garing), en tegelijk is het boek zowel luchtig als zeer lucide, en daarnaast complex (of: ik lees te snel en slordig doordat ik me mee laat slepen door de doorgaans luchtige vertreltrant). Als gezegd schmiert Februari in deze roman, zowel stilistisch als narratief. De platte spreektaal waarin een 'hogere' thematiek door sommige personages wordt aangesneden, wil ik noemen als voorbeeld van stilistisch schmieren; de al in het tweede hoofdstuk op het laatste moment ingetrokken maar reeds aangekondigde zelfmoord van een van de hoofdpersonages, Bodo Klein, als voorbeeld van hetzelfde op het gebied van de narratio. Daarenboven lopen er verschillende verhaallijnen door elkaar en verschillende vertellagen. Het eerste hoofdstuk is bijvoorbeeld niet een echt hoofdstuk maar een voorwoord, en het is, afgaande op de titel – 'Alexei Krups schrijft een voorwoord' – door een van de hoofdpersonages geschreven (met aanvankelijk de ironische mogelijkheid dat hij ook de verteller is van de hoofdstukken die handelen over het andere hoofdpersonage, Bodo Klein). Krups is ook het personage dat in het vierde hoofdstuk – 'In de werkplaats van Alexei Krups, de oplichter' – tegen andere personages zegt dat hij een boek gaat schrijven dat als titel zal dragen: Klont. Jawel, in de roman zelf wordt deze roman geschreven... 'For fuck's sake.' Aldus Krups zelf.

En dan is er nog een hoofdstuk waarin Krups en Klein in dezelfde ruimte verblijven: Klein luistert naar een rede van Krups, om meer over hem en zijn vermoede plagiaat te weten te komen. Krups is daarin in de eerste persoon enkelvoud aan het woord, terwijl er in de derde persoon enkelvoud over Klein wordt verteld. Ze komen dus niet echt op een en hetzelfde vertelniveau al bevinden ze zich wel op hetzelfde verhaalniveau, als u begrijpt wat ik bedoel.

En toch oogt de roman nadrukkelijk niet als een klassiek gevalletje (al dan niet: neo-) post-modern vertellen. Vind ik. Hoewel voor deze lezer (nu, dit noterende bij de herlezing, tot pagina 60 gevorderd), niet duidelijk is wie dan weer verantwoordelijk is voor de hoofdstuktitels, die afkomstig lijken uit / ontleend lijken aan een negentiende-eeuwse avonturenroman – wat op zich wel weer een post-modern dingetje is...

Tweeëndertig bladzijden verder, wist ik niet meer precies hoe die romantheorie van Krups in het geheel past, maar dat wordt later opgelost; of eerder al, door pagina 76-77 goed te herlezen. Daar citeert de charlatan Krups een essay van Walter Benjamin over de crisis van de roman: 'Die Geburtskammer des Romans ist das Individuum in seiner Einsamkeit.' En: 'Een roman schrijven, zegt Benjamin, houdt in dat je in je schets van het menselijk bestaan het unieke op de spits drijft. Het met andere mensen onderling onvergelijkbare, het incommensurabele, das Inkommensurable. / Maar in de eenentwintigste eeuw was opeens niets meer incommensurabel.' En dat laatste komt doordat we niet   meer als individuen leven in de gewone, reële werkelijkheid, op de aardkloot, maar als abstracties in een daarvan afgeleide onoverzichtelijke hoeveelheid eenvoudig meetbare (en verhandelbare) gegevens, in de klont.

Voor je het weet, ga je te snel door dit boek heen, bleek me, zoals onder andere bovenaan pagina 93, waar Krups betrekkelijk onbehouwen uit de hoek komt:
Het meisje met wie ik in die begindagen van mijn grote lezing een affaire had, Susan nog-iets, bracht me tijdens onze gezamenlijke uitstapjes in contact met de offline wereld van de rijken, voor wie ze badkamers ontwierp.
Nogal Kellendonkiaans, lijkt me, in de schijnbaar los uit de pols genoteerde bijzinnen, die op de bijbel steunen. En dat 'op de spits drijven', is dat niet vergelijkbaar met Kellendonks oprecht veinzen?

De onderkoelde beschrijving van het apocalyptische noodweer in het hoofdstuk 'Regen en rampspoed' (alleen die titel al, nèt op het randje) past al op het eerste gezicht wonderwel in het verhaal en doet overigens denken aan in wezen niet minder hilarische descripties van ogenschijnlijk realistische scènes in Spieltrieb en Unterleuten van Julie Zeh, Bert Natters Begeerte heeft ons aangeraakt ('De spruitiging' heet het hoofdstuk, meen ik, dat ik hier vooral bedoel), Tommy Wieringa's Joe Speedboot, Peter Buwalda's Bonita Avenue (passim), Kellendonks Mystiek lichaam (partout) en het oeuvre van Bordewijk (integraal). Vergeet ik bijna (vooral het opzettelijke treinongeluk in) De verjaardagen van Hanneke Hendrix.

Op een gegeven moment bekent Krups dat hij zijn eigen succes-lezing pas begon te begrijpen nadat hij er al beroemd mee was geworden en er een reputatie als intellectueel mee had opgebouwd. Maar hij ziet dan in dat het ware verhaal over de klont heel saai zou zijn. Daarom bleef hij liever zijn lezing onveranderd houden over de dood van de roman... 'ik schmierde erop los.'

Zo hoort het, althans: zo kan het leuk worden: in de roman wordt niet alleen de roman zelf pas net  geschreven, ze wordt er ook al in geanalyseerd.

Wel weer vrolijk-makend-vreemd is het gegeven dat de ontmaskering van Krups niet en détail wordt weergegeven, maar op een wat abstracte en indirecte wijze wordt behandeld door datacenter-mannetjes in een hoofdstuk dat uit een thriller-achtige spionageroman afkomstig lijkt.

Het slot is deels menselijk – dat wil hier ook zeggen: data(ficatie)loos – en deels vrolijk, namelijk door de geboorte in Bodo Kleins huis van een nieuw mens (een stiefkleinkind van Klein), en deels zwart, vooral door de totale ondergang van de echt niet volledig misdadige Krups en door de – na zijn loutering – toch nog onverwacht uitzichtloze Sisyphus-situatie waarin de eenzame Bodo Klein zich terugvindt. Bijzonder naar en wanhopig is diens gedachte: 'Kinderloosheid is een vergrijp tegen de gemeenschap' (waardoor deze roman wellicht een even wrange spanning krijgt als Kellendonks controversiële roman eertijds, anno 1986).

Ik geloof d.d. 5 januari 2018 dat ik toe ben aan een derde lezing.

Geen opmerkingen: