Met een voorwoord van Gioacchino Lanza Tomasi. Vertaald en van een nawoord voorzien door Anthonie Kee. 13e dr. Athenaeum-Polak & Van Gennep 2009 [1e dr. 2000; oorspr. Il Gattopardo, 1958]. 312 bladzijden all in: Voorwoord, acht Rom. genumm. hfdstkkn, Appendix, Nawoord, Historische context, Noten.
Toen ik deze roman begon te lezen, wist ik van roman en auteur zo weinig, dat ik niet meteen zeker wist of het voorwoord door Lanza Tomasi werkelijk een voorwoord was of onderdeel van de roman. We hebben het hier immers over een historische roman, een genre waarin nog wel eens met de documentfictie wordt gespeeld. Bovendien bevat het Appendix onder andere 'Fragment A' en 'Fragment B' dat geplaatst zou moeten worden voor deel IV, respectievelijk tussen deel VI en VII; een gedicht van pater Savero Pirrone S.J., opgedragen aan Don Fabrizio Cobera, prins van Salina, respectievelijk personage en hoofdpersonage in de roman; en nog twee sonnetten van diezelfde Don Fabrizio. Het geheel wordt afgesloten met acht bladzijden met annotaties, deels van de inleider, deels van de vertaler afkomstig.
Verder wist ik dat de roman door Visconti verfilmd is (1963), doordat Onno Kosters daarin weer aanleiding had gevonden om er een aantal gedichten in De grote verdwijntruc aan te wijden, en die bundel las ik een tijdje terug. Maar recent opgeduikelde fragmentjes van de film op JijBuis deden mij niet direct naar bios of video-verhuur draven. Een film met tegelijkertijd Burt Lancaster, Alain Delon en Claudia Cardinale... prachtig, die cross-atlantische en eurobrede integratie, maar ik houd echt helemaal niet van nagesynchroniseerde films (anders was ik wel in Duitsland gaan wonen... 'Aber du, Boss, ruhig, bitte!').
Collega A., die de film wel zag - want Delon speelt erin -, verzekerde me dat van humor geen sprake was. Wat mij dan weer zeer verbaast, want het boek is wel vrolijk, ook al gaat de hele aristocratie van Sicilië bij het ontstaan van de eenheidsstaat Italië rond 1860 nooch der Aschmedaj. Het slot van de roman speelt bijvoorbeeld vrolijk, als een kat met een huismuis in agonie, met de evenzeer semi-autobiografische roman Under the volcano wanneer de bij wijze van uitstervende familietakken overblijvende drie vrijgezelle en bigotte dochters van Don Fabrizio anno 1910 de jaren lang gekoesterde, inmiddels opgezette hond Benedicò (vrij vertaald: Goedhart) in het kader van de her-wijding van de huiskapel uit het raam mieteren voor de vuilnisman.
En dan lees je de eerse zin: '"Nunc et in hora mortis nostrae. Amen"', en zie je dat het een mooi rond boek is. Maar anders bekeken is het dat juist niet, want het was opgezet als een nabootsing van Ulysses en zou dus maar 24 uur beslaan; dat is Tomasi di Lampedusa niet gelukt; en nu speelt de roman niet alleen op die dag in mei, maar ook in augustus, oktober en november 1860, in februari 1861, november 1862, juli 1883 (dertien mooie bladzijden gewijd aan het sterven van Don Fabrizio, sluitend met: 'De bulderende zee viel opeens volkomen stil.') en in mei 1910. Het boek wordt steeds fragmentarischer, of: de fragmenten komen steeds verder uit elkaar te liggen. En afhankelijk van je invalshoek kan je het lezen als een historische roman over liberaal-politieke en staatkundige ontwikkelingen, of een over het verval van een adellijk geslacht op een mediterraan eiland, of een over het Siciliaanse leven in/aan het eind van de negentiende eeuw. De couleur locale is hoe dan ook niet afwezig.
Prettige bijkomstigheid is de hier en daar ongegeneerd naar voren tredende (historische) distantie van de evident midden-twintigste-eeuwse, zeer auctoriale verteller. Overigens blijkt de schrijver van het voorwoord echt te zijn, en wel de aangenomen zoon van de auteur; hij heeft model gestaan voor neef Tancredi over wie Don Fabrizio zich vaderlijk ontfermt, en van wie het Lampedusiaanse credo afkomstig is: Als we willen dat alles blijft zoals het is, moet alles anders worden.
dinsdag 30 juni 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten