Met minstens zoveel plezier heb ik deze roman in de vertaling herlezen. Het mooie is ondermeer dat het allemaal niet netjes is afgewerkt, maar hier en daar grof, springerig, rommelig, met grote steken in elkaar gezet lijkt. En dan is ook nog het contrast tussen de schijnbaar interesseloze levenshouding van de twee hoofdpersonages en de steeds welverzorgde taal en hun alles behalve oppervlakkige gedachtengangen.
zondag 18 december 2016
Juli Zeh, Spieltrieb
Met minstens zoveel plezier heb ik deze roman in de vertaling herlezen. Het mooie is ondermeer dat het allemaal niet netjes is afgewerkt, maar hier en daar grof, springerig, rommelig, met grote steken in elkaar gezet lijkt. En dan is ook nog het contrast tussen de schijnbaar interesseloze levenshouding van de twee hoofdpersonages en de steeds welverzorgde taal en hun alles behalve oppervlakkige gedachtengangen.
zondag 20 november 2016
Vlam in die sneeu
vrijdag 14 oktober 2016
Marc Reugebrink, Het huis van de zalmen
P.S.
22/11/2016
Herlezen. Die regressie die ik hierboven noemde, zit ook in Marcel die de geschiedenis van zijn moeder (of meer in het algemeen: zijn persoonlijke voorgeschiedenis) probeert te reconstrueren aan de hand van wat hij allemaal vindt in haar laatste woonst (iets zegt mij dat er een verband is met Gesloten huis van Nicolaas Matsier); vooral veel documenten (wat dat betreft is deze roman wellicht ook te vergelijken met het eerste deel van de biografie van Mulisch die Robert Ammerlaan binnenkort publiceert).
Op basis van haar documenten bouwt Marcel een beeld op van het leven van zijn moeder en vindt hij tegelijkertijd zijn eigen wortels terug (en de breuk daarin), en vooral komt de schade daarboven van het ontkennen, verzwijgen van onderdelen van je geschiedenis. In het leven van zijn moeder is altijd een heel ingrijpende gebeurtenis verzwegen gebleven, zowel tussen Marcels moeder en haar echtgenoot, als tussen haar en haar kinderen.
Fraai vind ik dat Marcel verslag doet van zijn (re)constructie op de wijze waarmee Stern in Max Havelaar omgaat met het materiaal in het pak van Sjaalman. Er staat ook, met betrekking tot een bron van Marcels persoonlijke (voor)geschiedenis, heel Sterniaans: "(Ik heb het hier voor me liggen.)" Aldus wordt de spanning tussen fictionaliteit en realiteit/historiciteit goed voelbaar gehouden.
In Het huis van de zalmen wordt gerefereerd aan de terugkeer van (wilde) zalmen naar hun geboorteplek, terug de rivier op, om daar te sterven. Dat is bijna wat Marcel doet. Vanuit nota bene Noorwegen moet hij wegens het sterven van zijn moeder terugkeren naar Nederland en vandaar keert hij indirect (reconstruerend) terug naar zijn geboortegrond, het noordoosten van Nederland, in een beschrijving waarvan het woord "komgrond" zelfs een keer valt.
Dit gegeven heeft weer te maken met het conflict tussen Marcel en zijn chef-kok Enzo, dat de inzet van, de aanzet tot het verhaal is: Marcel is op de penning en heeft er geen probleem mee om gekweekte zalm serveren, zolang de smaak maar goed is; Enzo heeft een andere opvatting en meent te kunnen ervaren als kok dat gekweekte zalm geen geboortegrond heeft, "geen huis, geen thuis. Hij kan niet gehoorzamen aan zijn eigen natuur."
In iets andere woorden: Enzo is meer van een aan mindfulnessiness gerelateerde kookkunst, ook al drapeert hij zijn gerechten nogal nouveau cuisinerig op de borden. Maar Enzo vind er dan ook geen graten in om een beest te doden, schoon te maken, te villen en te bereiden. Marcel is wat pragmatischer, naar het schijnt, en gruwelt ervan als je nog het beest kunt herkennen in het gerecht dat op je bord ligt. Maar hij komt er - het gaat niet snel - achter dat hij toch wat essentialia heeft verwaarloosd door die houding. De roman laat wijselijk in het midden of hij dit inzicht overleeft.
vrijdag 7 oktober 2016
Vikram Seth, The Golden Gate
vrijdag 19 augustus 2016
Julian Barnes, The Noise of Time
woensdag 3 augustus 2016
Umbrische luim
'The story revolves around Miles Garth, who at a dinner party goes upstairs, locks himself in the spare bedroom and refuses to leave indefinitely. He goes on to become a minor celebrity with crowds gathering outside to try and catch a glimpse of him at the window; and merchandize being produced with his name.
- There : Tells of Anna Hardie, a social worker who knew Miles some thirty years previously, but the hosts of the party find her email address on Garth's phone and they contact her in the hope that she can persuade Miles to leave. Anna recalls her contact with Miles when in 1980 as a 17-year-old she and Miles travelled together on a coach tour of Europe as winners in a short-story competition.
- But : In which Mark, a gay photo-researcher who invited Miles to the party mourns an old lover and hears his dead mother speaking to him in rhymes.
- For : Is set in the head of May Young, an elderly lady in a care home suffering from dementia, who has annual contact with Miles.
- The : Revolves around Brooke, the daughter of two of the guests of the party—and the only person to have contact with Miles since his self-inflicted imprisonment.'
zaterdag 9 juli 2016
Zelden zoiets zots gezien
Zo zeg, de kop is eraf: eindelijk heb ik De wonderlijke avonturen van Zebedeus uit. Althans het eerste van de drie delen die ervan in 1925 verschenen. Ik zou dus ook kunnen zeggen dat ik de oorspronkelijke versie heb gelezen, die uit 1910, want ik geloof niet dat Jac. van Looy daar veel aan veranderd heeft in de tussentijd. Maar zelfs dat deel heb ik nog niet geheel uit, want ik las de 'Bijlagen' nog niet. Mijn e-reader zegt dat ik nu pas 76% gelezen heb. Er komt dus nog een kwart aan bijlagen bij. Maar ik las ook nog niet de Nieuwe bijlagen (deel 2 van Zebedeus uit 1925), en ook niet de Nieuwste bijlagen (deel 3; die delen 2 en 3 zijn wel allebei geheel nieuw ten opzichte van de uitgave uit 1910).
zondag 26 juni 2016
Camus, Le mythe de Sisyphe - L'étranger - De vreemdeling
Gezellig. Vertrekt vanuit de overtuiging of van het standpunt dat zelfmoord het enige werkelijk serieuze filosofische probleem is.
Juger que la vie vaut ou ne vaut pas la peine d'être vécue, c'est répondre à la question fondamentale de la philosophie.Een provocatie, zou je kunnen zeggen. Dat het leven irrationeel is, en dat de mens een nostalgische hang naar eenheid heeft, en dat uit de ontmoeting van die twee het absurde oprijst. Het absurde is minder een thema dat Camus hier fundeert, dan een axioma dat hij vanuit alle kanten illustreert en demonstreert. Bijvoorbeeld met een verkenning van collega-filosofen; erkennen die het absurde wel consequent, of niet, dat is dan de vraag. Niet echt, is het antwoord. Iemand als Kierkegaard, om er maar één te noemen, doet zijn best, maar komt toch uiteindelijk uit bij het geloof, het christendom; toen ik dat onderdeel las, dacht ik steeds: credo quia absurdum, maar dat is niet wat Camus bedoelt; Camus hamert op de aporie. Wie in een soort Hegeliaanse synthese probeert te ontkomen aan de paradox, aan de fundamentele aporie van de condition humaine, liegt. Het heeft, vreemd genoeg, iets puberaals, dat ontoegeeflijk en ongenuanceerd vasthouden van Camus. Dat is er ook aantrekkelijk aan.
De Arabier beweegt niet als Meursault hem nadert.
De brandende zon trof nu mijn wangen en ik voelde zweetdruppels die zich verzamelden in mijn wenkbrauwen. De zon was net zoals de dag waarop ik mijn moeder had begraven en net als toen had ik vooral pijn aan mijn voorhoofd, en al de aderen daar klopten onder mijn huid.
Het [zon]licht spatte van het staal en het was of een lang glinsterend lemmet mijn hoofd raakte. Tegelijk droop een straaltje zweet dat zich had opgehoopt in mijn wenkbrauwen op mijn wimpers en bedekte die met een lauw dicht waas. Mijn ogen waren verblind achter dat scherm van tranen en zout. Ik voelde alleen nog de bekkenslag van de zon op mijn gezicht en, onduidelijk, de lichtende kling die opsprong van het mes dat ik nog steeds voor me zag. Dat brandende zwaard beet in mijn oogleden en wroette in mijn pijnlijke ogen. Toen is alles gaan wankelen. De zon heeft een diepe en vurige zucht geslaakt.
Ik stond op zonder iets te zeggen
zonder me aan te kijken
Zonder me naar hem om te keren
zonder dat er één stoel kraakte
heeft me toen ingelicht zonder me aan te kijken
Ze knikte me toe zonder een glimlach
zonder brood, want dat had ik niet in huis
maar zonder schittering boven de ficusbomen
Toen antwoordde hij zonder zich om te draaien
met een keuken zonder raam
Toen rookte we nog wat zonder iets te zeggen.
zondag 15 mei 2016
Cinthia Winter, Nietsdankussen
Du moment dat mijn schoolagenda uit het drievoudig hermetische duister van zijn verdrongenheid was bevrijd, buitelden de herinneringsbeelden over elkaar, om almaar fonkelend in me neer te dalen, en mijn gevoelens deden bepaald niet voor ze onder.
zondag 8 mei 2016
Thomas Verbogt, Als de winter voorbij is
In de roman wordt het ik-personage Thomas (nog eens) verdubbeld, want een geliefde (maar die aanduiding is eigenlijk verre van correct) vernoemt haar zoon, die ze acht jaar na hun kortstondige, schijnbaar oppervlakkige ontmoeting krijgt met een andere man, naar hem. De ik-verteller is, net als die geliefde, Lin, geen ongelovige, maar een buitengewoon gelovige: hij hoeft juist niet eerst te zien en te voelen eer hij iets als waar ervaart en erkent. Hij leeft bij en in wat wel de tweede werkelijkheid wordt genoemd. Voor hem telt minder de werkelijkheid dan de waarheid, en de waarheid kan behoorlijk subjectief zijn, maar des te meer overrompelend als je een waarheid met iemand blijkt te delen. Dat blijkt dus acht jaar na dato het geval geweest te zijn met Thomas en Lin.
beleven is te snel zelfs voor verwondering:
(later meer)
Anderzijds zitten er in deze roman een paar heel grote gebeurtenissen, vooral abrupte sterfgevallen. Aan de beschrijving daarvan worden maar weinig woorden vuil gemaakt. Daardoor verschuift het belang ervan: grote gebeurtenissen zijn zo verteld, kleine blijven maar doordringen in al het vertelde gedurende vele tientallen bladzijden.
Als je iets vertelt, blijft er toch vaak te weinig over van wat je wilt vertellen, en niet alleen omdat het zich niet vertellen laat. Het is ook iets wat je niet weet. Je weet niet wat het was. Het was er wel en je maakte het mee, maar je kunt er niets over zeggen, terwijl het wel in je gedachten blijft, terwijl het beweging geeft aan veel van wat je wilt doen.
Dergelijke passages, daar zijn er meer van in deze roman. En toch is het een intrigerende roman, die helemaal in m'n kop is gaan zitten. Ik dacht altijd dat dat makkelijker ging met descripties als die van Steyns diepe basstem die door de vestibule klinkt, of van Hajar Nait Sibaha, uit vijf vwo die haar hoofddoek om houdt wanneer Daan Hollander, leraar geschiedenis aan het DataCare College in Amsterdam, haar voor de eerste keer neukt. Ik noem maar wat: showing, wordt dat wel genoemd. Maar nee hoor: ook die vertelling van Verbogt, met al zijn nuances, overwegingen, beschouwingen, verwarringen en reflecties, kruipt diep in je weg als je goed leest.
vrijdag 11 maart 2016
Lykele Muus, Eland
Maar wat-de-hek is foto-inkt? Als het al iets is, dan iets voor printers; doch een doka veronderstelt geen digitalia maar analoge fotografie, dus andere chemicaliën; en de roman speelt rond het begin van het computertijdperk. Het eerste hoofdstuk heet 'Het inktincident' en daarin staat het als volgt beschreven: "De tien maanden oude Daniel Meskes [...] stak zijn handjes in een bak met ontwikkelingsvloeistof en bracht ze naar zijn mond." (9) Dat lijkt me al veel beter voorstelbaar. Vreemd, de titel van dit hoofdstuk, in dat licht.
Pas op bladzijde 111 blijkt dat in de romanwereld ook die verwarring over het gif heerst. Daniels vader bezoekt, jaren later, de arts die het kind heeft gered (door het te opereren terwijl het werd gereanimeerd; toe maar). De arts zegt hem: "Elke medicijnenstudent kent het verhaal van uw zoon. De jongen en de bak met inkt." De vader corrigeert hem onmiddellijk: "Het was ontwikkelingsvloeistof." Eerder is al gebleken dat de arts denkt dat het om inkt gaat: "Een kind van tien maanden heeft inkt ingeslikt", vertelt hij aan zijn vrouw, die lollig probeert te doen en zegt: "Inktgeslikt." Die Leonoor Goetmakers heeft sowieso een bijzondere rol in Daniels leven en in de roman. Wat een type.
Geen fout dus, die inkt, maar opzet. Het motto van de roman, ontleend aan Klaus Manns Mephisto, luidt: "Wie de waarheid spreekt, moet op de wraak van de leugenaars rekenen." Daniel heeft zich voorgenomen alleen de waarheid te spreken. Dat is vragen om problemen in het leven, blijkt.
Het is, dit terzijde, wel vreemd dat er op de eerste pagina ook nog dit staat: "Onder de werktafel stond een lage teil, tot de rand toe gevuld met zorgvuldig samengestelde chemicaliën zoals natrium- en kaliumcarbonaat, vermengd met water. Metol, sulfaten, zouten en zuren met toxische eigenschappen." (9) Dat haal je de koekoek. Welke amateurfotograaf pleurt dat dan ook allemaal door elkaar in één teil? Mijn broer had altijd drie aparte bakken: een voor het ontwikkelen, een stopbad en een spoelbad. Dit klinkt meer als een onzorgvuldig bijeengeplempte zooi in een afvalteil.
Hoe het ook zij, het bizarre incident en de even bijzondere reddingsoperatie maken van de kleine Daniel meteen een buitengewoon ventje. Een Obelix, maar dan anders (Obelix lag in zijn jeugd niet te chillen op het platte dak van de bibliotheek waar zijn moeder werkte en haar aandacht niet strikt bij de boeken hield). Op het achterplat wordt de roman overigens niet gerekend tot de coming of age novels; het wordt een Bildungsroman genoemd. Die zoeken we op.
Hetzelfde letterkundig lexicon zegt er gelukkig bij dat dit genre past in het bredere concept van de "Bildungsroman", en dat is dan weer het soort roman "waarin de opvoeding [...] en karakter-ontwikkeling van de hoofdpersoon centraal staat. Het gaat daarbij om de vorming [...] van de held door zijn omgeving". Dat geldt zeker voor Eland. Maar het lexicon legt ook een link met de "ontwikkelingsroman", en met die specifieke term kan Eland, gelet op de openingsscène, bij uitstek in verband worden gebracht. De geestelijke en lichamelijke groei van Daniel wordt bovendien gevolgd tot [in] diens volwassenheid en zijn geestelijke rijpheid.
Het is een opmerkelijke roman. Een roman die met een enorme vlotte vertelkracht het rare leven van Daniel uit de doeken doet. En hoewel dit heldje van kleins af aan gevolgd wordt, is het gelukkig niet zo'n vervelende zeurroman met zo'n opzettelijk petieterig kleuterperspectief. Welnee: die Daniel is een held, begaafd met vermogens die zijn ontwikkeling gelet op zijn leeftijd verre ontstijgen. Dat maakt deze historie bijzonder goed te pruimen. En ook dat de personages geen van alle strikt normaal zijn, maar juist een tikkeltje excentrisch, aberratisch, ik zou haast zeggen een beetje Hanneke Hendrixachtig à la De verjaardagen.
Het verhaal van Daniel wordt vermakelijk doorsneden met stukken van onder andere de verhaallijn over de dokter die hem redde en diens vrouw. En die twee lijnen worden uiteindelijk ook streng verweven en dat leidt tot een noodlottige ontwikkeling. Ik heb weinig zin om in details te treden, want ik wil niemand de lol ontnemen van het lezen van deze tintelende literaire soap. Iedere scène jaagt de geschiedenis weer verder, soms snel, dan weer langzaam. Het is een mooi gevarieerd geheel. Ernstige gebeurtenissen, ontroerende, komische, traditionele natuurlijk ook, gelet op het genre. Maar aan het eind laat Muus de genreregels voor wat ze zijn en gaat de roman verder in een vaag soort toekomstige tijd en slaat de vertelling om van auctoriaal naar een ik-vertelling (nota bene precies wanneer Daniel niet meer praten kan).
Het is een heel luchtig verteld boek waarin serieuze thema's als menselijke waarheid en bedrog, goede bedoelingen die verkeerd uitpakken, moederbinding, om er enkele te noemen, goed uit de verf komen. Daar komt bij dat onze Daniel schrijver wordt en paradoxaal genoeg de waarheid gaat liegen, zoals dat heet. Dat betekent dat deze roman ook een kunstenaarsroman is. Nog voor Daniel goed en wel schrijver is, werkt hij al als recensent. Nooit eerder las deze veellezer zo veel nieuwe literatuur:
Het niveau was soms niet al te best, maar het bleek nuttig om ook slechte boeken te lezen. [...] Romanschrijvers van nu legden veel te veel uit en lieten te weinig zien. De moderne roman zat voor het overgrote deel vol dromen, mopjes en onoriginele seks. Als een schrijver het even niet meer leek te weten werden twee tieten beschreven. De boeken die Daniel vroeger las, zorgden ervoor dat je de banaliteit van het leven vergat, al was het voor even. Veel romans die Daniel nu las bevestigden juist de oppervlakkigheid.Tot die laatste soort hoort Eland niet. Het ontbreekt hier verfrissend aan het plat-alledaags-realistisch-descriptieve geleuter dat nogal wat debuten ontsiert. Als ik meer Irving en Updike en Franzen had gelezen, zou ik waarschijnlijk durven zeggen dat dit boek heeft wat veel Amerikaanse literatuur zo aantrekkelijk maakt. Vaart, verteldrift, en humor die het zware verteerbaar maakt. Ik ben benieuwd wat 'men' van deze roman vindt. Ik zag nog geen landelijke receptie. Dat lijkt me een gemiste kans voor de kritiek. Dit boek lijkt me te goed om onbesproken te laten. Misschien legt Muus soms wat te veel uit. Soit. Maar zijn kracht zit erin dat hij vooral veel laat zien, scènes voor je geestesoog weet op te roepen, personages neerzet. Niet vreemd dat dit boek, verschenen in november 2015, al een derde druk heeft.
vrijdag 26 februari 2016
De thuiskomst van Sander Schwartz
De vergever heeft de grootste achterplatfoto van Anker ooit. De blurb staat over zijn hoofd heen gedrukt zelfs; de schrijver kijkt net onder een regel door. Prominent, en zwart, is de kat die hij stevig vasthoudt. Het beest boort je tegemoet met z'n lichtgroene ogen.
Ondanks de geringe omvang is De vergever een heel vol, en rijk boek. Het beslaat bijna heel het leven van Sander Schwartz, ongeveer van zijn zeventiende tot zijn zeventigste. De roman is niet het levensrelaas, de autobiografie, maar bevat wel het levensrelaas van deze onderzoeksjournalist annex romanschrijver annex literair agent annex tekstschrijver. Het is het in de ik-vorm opgestelde relaas van een achteraf bezien mislukt, of gemist leven, een zelfonderzoek ook, een zelfreflectie ontstaan uit of leidend tot een crisis en catharsis, tot zelfinzicht en een emotionele en levensbeschouwelijke zuivering. Het motto, ontleend aan Jorge Louis Borges, liegt er niet om: 'Ik heb de vreselijkste zonde begaan / Die een mens maar begaan kan. Ik ben niet / Gelukkig geweest.'
Nogal wat helden van Anker hebben een heel grote bek en, zonder dat ze het zelf weten, een navenant klein hartje. Prototypisch, in mijn leesautobiografie nochtans, is 'de gevierde acteur David Oosterbaan' die de hoofdrol heeft in Een soort Engeland, de roman uit 2001 waar Anker de Libris Literatuur Prijs 2002 voor kreeg. En Sander Schwartz is net zo'n prototypische pro-actieve seksist als die Oosterbaan, of zoals die eveneens keihard tegen zijn eigen morele lamp lopende geschiedenisleraar Daan Hollander uit Hajar en Daan (2004); en dan zwijg ik nog over dat ongeleide testosteronprojectiel Michiel de Ruyter, die in Oorlogshond (2011) de grenzen van het betamelijke opzienbarend ver weet op te rekken.
Maar nee, eigenlijk is hij ook een grote hufter. Beter: een antipathiek romanpersonage, in de geest van Hermans (ook Schwartz kent deze klassieker). En in diezelfde geest gaat Schwartz dan ook op een haar na helemaal, in een gigantisch drietrapsproces, naar de gallemiezen. Het lot bedeelt hem zoals Dreverhaven zijn zoon Katadreuffe behandelde: het breekt hem vrijwel helemaal af, tot z'n heupen in dit geval qua fysiek, met een dwarslaesie L3.
Eerst wordt hij als journalist regelrecht een burn-out ingefrustreerd doordat hij geen hoofdredacteur kan worden. Weer opgekrabbeld bouwt hij een glansrijke carrière op als romanschrijver: 'Een van de belangrijkste schrijvers van zijn tijd'! In die hoedanigheid kan hij wraak nemen op de journalistiek. Hij wint zelfs 'de prestigieuze Super de Boer Prijs' (€ 50.000). Maar op een gegeven moment heeft, volgens zijn uitgeefster en ook volgens zijn redactrice (gender alert), de tijd of de tijdsgeest hem ingehaald, juist hem, die de belangrijkste schrijver van zijn tijd was. Zijn nieuwste boek willen ze niet uitgeven.
Weer op de been (pun) na die existentiële dreun, stelt Schwarz een voor de liefhebbers uiterst onaangename analyse op van de actuele Nederlandse literatuur en neemt hij wederom bikkelhard wraak, nu als literair agent en - kort door de bocht, omdat ik geen zin zie in het oplepelen van een plotsamenvatting - ontmoet dan de grote liefde van zijn leven.
Het eigenaardige van deze roman is dat de titel ontleend is aan een bijfiguur, een ex-collega die door Schwartz finaal naar de makrelen is geholpen (zoals hij trouwens wel meer offers geslacht langs zijn levensweg achterlaat) maar die daarom en daardoor een semi-religieus heilgenootschap in het leven heeft geroepen voor lotgenoten. Zij zijn tot het inzicht gekomen dat het goed is hun beschadigers te vergeven en hun te vragen of zij die vergeving actief willen accepteren. Schwartz gaat een eind mee, maar vergeven? Spijt? Sorry? No way! De vergever van de titel is niet de held, wel een katalysator in dit verhaal.
En ja, inderdaad, deze roman behelst een geschiedenis van euforie, tegenslag, ondergang, inzicht, loutering en bekering. Het slot heeft zelfs iets van een softerig mindfullnesstractaat. Maar zo iets past heel goed in het oeuvre van Anker. Zijn helden, die allen eigenlijk getuigen van een staat van verschrikking door het besef in de wereld geworpen te zijn, zoeken grosso modo naar een hechte plek in het heden, een er-zijn te midden van de dingen, een origineel thuis. Ankers debuutbundel heet Waar ik nog ben (1979). In later werk zoeken zijn personages nog steeds naar Goede manieren (1989). Meteen na de bundel/het gedicht met die titel verscheen een verhalenbundel met de omineuze, semi-autobiografische titel De thuiskomst van kapitein Rob (1992; pardon: twee verhalen en een brief, blijkens de ondertitel); en het autobiografische is te checken via Negen levens (2005) en het zomerdagboek Innerlijke vaart (2005).
De interferentie die de lezer kan zien tussen dit werk en het leven van de auteur is soms hoogst irritant, in de zin van: kriebelend, omdat ze onmiskenbaar is, maar ook moeilijk te bewijzen is, doordat de heen-en-weer-verwijzingen van een schier postmoderne ironie zijn. De geboorteplaats van Schwartz, zijn latere links-intellectuele ontwikkeling, de locatie Kostverloren, zijn prominent schrijverschap, inclusief de prestigieuze Super de Boer Prijs, de veranderingen in het literaire klimaat, en niet te vergeten de parenthetische opmerking '(ik heb een kat genomen)'.
Nogal schrijnend is, tot slot, dat de deze gebolsterde, uiteindelijk nogal een-zame hoofdfiguur zijn memoires te boek stelt en daarbij regelmatig de indruk wekt tegen een schare van gelijkgestemden te spreken, als in een kroeg aan een stamtafel. Op tientallen plaatsen spreekt de ik-verteller, die zijn herinneringen met een laptop in de eerste-klas-wachtkamer van Amsterdam CS noteert, de lezer (??) in een generaliserend appel toe met 'wij' (wij mannen met ex-genotes, p. 28), 'jullie' (29, 59, 78, 83, 97, 98, 104, 108, etc. etc.) waardoor hij retorisch een beroep lijkt te doen op een intiem, sympathiek gehoor van participerende mensen ("Goeie vraag!", p. 116). De lezer is per definitie een van de aangesprokenen. Maar 'ze' in de roman reageren nooit, en de lezer kan dat ook niet. Uiteindelijk lijkt Sander erg eenzaam te zijn, ondanks zijn interactieve lawaai.
Tot slot, zei ik. Maar er is nog zo veel meer. Dat zo'n hyperactieve en rusteloze en in wezen welwillende Macher als Schwartz gedwongen wordt in te zien en te erkennen dat uiteindelijk nota bene verveling de grondstemming van zijn leven is geweest! Imponerend. Maar denk niet dat dit boek je met een blij einde de wereld in stuurt: op het laatst staat er een dialoogje van Kim en Sander bij een toevallige ontmoeting:
'Jezus, wat ben jij veranderd,' zei ze laatst,
'Te laat voor ons.'
'Maar niet te laat voor jou,' zei ze en wreef over haar zwangere buik.'
Zo zoetsappig dat het ironisch wordt. Sowieso zit je als lezer steeds op de wip in deze roman. Zoals wanneer de voormalig belangrijkste schrijver van zijn tijd constateert: 'Het enorme belang dat het schrijven voor me had kan ik me bijna niet meer voorstellen'. (155) En dat zegt hij als hij bijna klaar is met het schrijven van deze roman...
Deze roman ga ik binnenkort maar eens voor de derde maal lezen. Ik heb hem nog lang niet uit.
zaterdag 13 februari 2016
Lize Spit, Het smelt
Terwijl ik nog bezig was met andere boeken, kwamen, voor ik aan Spits debuut kon beginnen, al de recensies vol lof langsgewapperd op papier en internet. Dus onbevooroordeeld lezen was moeilijk. Vreemd genoeg weet ik niet meer waarom iedereen (want zo erg is het wel, lijkt het) deze roman zo goed vindt. Ik heb de criteria, voor zo ver die al uitgeserveerd worden in recensies, niet paraat. Was dit een recensie geweest, dan was het een genrefout geweest dat ik die primaire receptie niet zou samenvatten; maar dit is slechts een leesverslag, een particuliere mening, dus mag ik, vind ik, alles geheel zelf verzinnen wat ik over dit boek te zeggen heb.
Meteen aan het begin deed zich een met de teneur van de recensies instemmend knikken bij mij voor. Ja, inderdaad, dit is een goed, een sterk geschreven boek. Met hier een daar fraaie metaforiek. En dan bedoel ik dat niet als tegenhanger van: hier en daar minder fraaie metaforiek, maar in de zin van: de metaforiek die erin zit, is niet te dik aangebracht, en wel goed. Zoals het hoort met make-up, als het ware. Eén voorbeeld: 'Laurens loopt met zijn armen van zijn lichaam weg alsof hij net iets te hard is opgeblazen.'
En ja, het zwaait mooi heen en weer tussen twee tijdslagen annex verhaallijnen. Pas achteraf, bladerend in de digitale versie, die een inhoudsopgave heeft, zag ik dat de hoofdstukken streng geordend zijn, met steeds een titel met een tijdsaanduiding, een titel met een datum, en een titel met een woordgroep, en dan weer een met een uur, en zo verder in trio's; het uur en de datum schrijden langzaam voort. Tegelijk is er zo veel inhoudelijke interferentie, dat me die strakke structuur tijdens het lezen niet opgevallen was; toch dringt iets van zo'n hecht raster, denk ik, ongemerkt wel tot je lezen door.
Dat Het smelt weer een nogal autobiografische coming of age-roman is, en als zodanig wat dertien-in-een-dozijnerig is als debuut, valt door al de stilistische kwaliteiten niet zo erg meer op. Al helemaal niet doordat er ook een forse dosis tragiek in het verhaal zit. Geweld trouwens ook. Onaangenaam, maar het wordt zo gepresenteerd, dat het mij althans niet wegjoeg.
Wat ik zo goed vind aan deze roman, is - hoe zeg ik dat - de fijnzinnige gedetailleerdheid gecombineerd met een sterke onderkoeldheid van de registratie van al die in wezen nogal wrange wederwaardigheden van Eva, Tesje, Pim, Laurens, en vooral ook Jan. Dat is dus stijl. En wat ik ook goed vind is het ontbreken van relativerende ironie (of anders de schijn van het ontbreken ervan ten gevolge van een goede dosering).
Maar toen ik op pagina 105 was aanbeland, noteerde ik dat het geheel wel allemachtig breed en dun uitgesmeerd is. Het duurt allemaal wel erg lang. Ik bedoel: Joe Speedboot telt maar 315 bladzijden. Kwestie van smaak. Aan alles is te merken dat Spit de taal- en verhaalteugels stevig in handen heeft: ze beheerst haar vak op micro-, meso- en macro-niveau, want eerlijk is eerlijk: de roman gaat (naar het zich laat aanzien welbewust) tergend traag, beheerst en behoedzaam naar het onafwendbaar en gruwelijk einde toe, een einde dat wordt voorafgegaan door een zo mogelijk nog gruwelijker crisis die in maar liefst drie hoofdstukken beschreven wordt. Een tempo, of ritme, dat mede tot uiting komt in de titels van de hoofdstukken van de 'actuele' verhaallijn, die zich uitspreidt van '9.00 uur' tot een paar minuten na '20.00 uur'. Een van de andere verhaallijnen heeft allerlei data in de zomer 2002 als hoofdstuktitels; bepaald geen Summer of Love.
De informatie wordt zeer langzaam opgediend en druppelsgewijs aangevuld. Knap. Vaak ook blijft de informatie maar heel summier, en dat is fraai, want wat er zich in de roman voordoet is, om het lelijk te zeggen, nogal heftig, en een gezwollen verteltrant zou daarbij funest zijn. Maar halverwege dit dikke boek, dat ook nog eens zo strak in zijn rug gelijmd zit dat je kramp in je handen krijgt van het lezen, had ik het er wel een beetje mee gehad, eerlijk gezegd. Dat komt mede doordat het merendeel van de informatie bij de ik-als-vertelster al lang bekend is: ze is aan het woord als ongeveer dertig-jarige en vertelt over wat haar overkwam toen ze rond de dertien was. Veel geheimen had haar eigen geschiedenis niet voor haar. Dus zo bezien zijn al die info-gaten en cliffhangertjes een beetje gezocht. Maar ik kan nu eenmaal niet cursorisch lezen. Ik moet álles lezen (en gelukkig lenen veruit de meeste zinnen van Spit zich daar geheel toe, dat wel). De verveling sloeg toe; de roman transformeerde tot een trommel vol dorpsanekdotiek over mallotige personen, aangelengd met wat langere verhaaldraden. Dat ik toch tot het einde geraakt ben, kan ik alleen maar op het conto van Spits schrijfmeesterschap schrijven.
Achteraf vraag ik me af waarom er niet een stuk of drie afzonderlijke, nog steviger romans uit dit boek zijn gedistilleerd. Een roman over de eigenzinnige, innemende, tragische Eva, een over de steeds verder verstoord rakende Tesje, en een over Jan, bijvoorbeeld. Een soort Eva de Wolf-cyclus, met als rode draad de schrijnende verbrokkeling van de innige band tussen Eva, Pim en Laurens.
De spade op de voorkant van de roman lijkt wellicht een zinspeling op de naam van de auteur, maar als je het boek uit hebt, is het wat ongemakkelijk om het op te pakken, met dat plaatje erop.
P.S.
Lees hier waarom Christophe van Gerrewey de roman niet goed vindt. Ik merk erbij op dat hij begint met bezwaren tegen de stijl; het gaat om stijl- en stelfouten die mij niet op waren gevallen en niet gestoord hebben (terwijl ik daar doorgaans gemakkelijk over struikel). Maar hij komt erop uit dat de roman eigenlijk niets te zeggen heeft, en barst van effectbejag. Snoeihard, maar helder en met argumentatieve citaten betoogd.
zaterdag 30 januari 2016
Carmien Michels
Michels overrompelde me meteen al in de eerste ronde, met een fenomenale voordracht van een ferme tekst die wel heel goed in elkaar moet zitten, want ze klonk als een klok, zowel de tekst als de dichteres; een sterk gedicht met een combinatie van weemoed en zorg om de stand van zaken in de tegenwoordige wereld. In de tweede ronde dichtte ze over de liefde, en even dacht ik: oh nee, daar gaan we, maar gelukkig, het was niet zo'n duizenddingendoekjesineendozijn liefdesslamdichtje, maar het was wederom een stevig, en stevig, duidelijk en overtuigend voorgedragen gedicht. Ik ga dus het internet af moeten struinen om alles nog eens terug te kunnen horen; geen zin om te wachten op de bundel (ik denk dat deze poëzie heel goed blijft staan op papier (oh, kijk).
Aangenaam was ook dat Stefan Hertmans met zijn bedachtzame, serieuze, grondige commentaar heel goed al de kwaliteiten van Michels naar voren wist te brengen. Op een gegeven moment greep hij terug op een zeer stevig Vlaams dialect en zei iets als: Gij klauwt me bij de kleuten! En zo was het.